Il Grand' Inquisitor

Am Rande der Nacht in het PSK

Met een slotconcert in het PSK werd een definitief punt gezet achter het Foccroule-tijdperk. Als afscheid had hij zelf een muziekwerk gecomponeerd dat door Kazushi Ono gedirigeerd werd.

Am Rande der Nacht is een reeks van zeven gedichten van Rainer Maria Rilke. Bij de eerste beluistering vond ik het niet meteen boeiende muziek. Enkel het lied "Der Nachbar" met zijn strijkersbegeleiding had wel iets, vooral omwille van de dialoog tussen de soloviool en de sopraan, Nancy Gustafson. Ook het Muntkoor kreeg een aantal gedichten te zingen.

Bij het einde van Foccroules intendantschap is het misschien nuttig om eens terug te blikken op de afgelopen vijftien jaar. Voor de gelegenheid heb ik de vijftien seizoensbrochures eens van de zolder gehaald en doorbladerd om mijn geheugen op te frissen.

Bernard Foccroule werd in 1992 directeur van de Munt en 1992 was toevallig ook het jaar dat ik mijn eerste voorstelling meemaakte in de Munt. Het Mortiertijdperk heb ik spijtig genoeg niet meegemaakt... alhoewel er af en toe toch nog een paar "Mortierproducties" opdoken. Die eerste voorstelling was bijvoorbeeld Die Zauberflöte van de Hermannen en maakte ik mee vanop een staanplaats. Die staanplaatsen zijn ondertussen verdwenen. Juliane Banse was toen Pamina (en zij is nu een van mijn favoriete liedzangeressen geworden), Laurence Dale zong Tamino... een tenor die toen regelmatig optrad in de Munt, maar die nu van de aardbodem verdwenen lijkt te zijn. Van datzelfde seizoen stamt ook de ondertussen alom bejubelde Wernicke-productie van La Calisto en een Anna Bolena met Nelly Miricioiu.

Het daaropvolgende seizoen was mijn eerste ontmoeting met de muziekdirecteur Antonio Pappano. De opera was Carmen, de regisseur was Guy Joosten en in de bezetting zat de toen nog onbekende Angela Gheorghiu. Later dat seizoen zou Pappano ook nog La traviata dirigeren, in de productie die ook dit seizoen nog eens hernomen werd. Nog meer Pappano kwam in het volgende seizoen met Tristan und Isolde. Als ik me goed herinner hadden ze toen ook de orkestbak afgedekt om de Munt wat dichter bij het Bayreuth-ideaal te brengen. Verder herinner ik me vooral dat ik toen een paar keer weggedommeld ben tijdens die voorstelling. Een paar maanden later ging er een schok door de Munt. Er werd weer Puccini gespeeld. Il trittico is zonder concurrentie mijn favoriete Puccini (ja, alle drie de opera's). José Van Dam maakte toen zijn debuut als Gianni Schicchi. Ik vond dat dergelijke komische rollen niet echt voor hem zijn... ook zijn Selim in Il Turco in Italia behoorde niet tot zijn grote rollen.

En daarmee zijn we in 1996 aanbeland, het jaar waarop ik Anatolij Kotscherga ontdekte als een magistrale Dossifei in Khovanshchina, nog altijd een van de meest aangrijpende producties van de afgelopen vijftien jaar. De trechter-enscenering met vliegen die Wernicke bedacht had voor Pelléas et Mélisande vond ik maar gedeeltelijk succesvol. Een paar jaar later werd die productie hernomen, en toen kon ik eindelijk José Van Dam meemaken als Golaud. Tussendoor had hij nog gescoord als Philippe II in de Franse versie van Don Carlos... één van de veel te zeldzame uitstappen in het Franse repertoire onder Foccroule. Datzelfde seizoen, 1996-1997, zag ik ook mijn eerste Bob Wilson-productie... Prometeo in de hallen van Schaarbeek. Orphée à la Mort Subite dateert ook uit dat seizoen.

Het volgende seizoen begon met een interessant project om de drie Shakespeare-Verdi's te doen met Willy Decker. Uiteindelijk zou hij enkel Otello (met onder andere Vladimir Galouzine en Susan Chilcott) en Falstaff met José Van Dam doen. Macbeth werd later door Keith Warner geënsceneerd met een douchegordijn in de hoofdrol. Een hit dat seizoen was Orfeo door Trisha Brown en met Simon Keenlyside in de titelrol.

In 1998 werd een nieuwe regisseur binnengehaald. Christof Loy regisseerde Le nozze di Figaro en zou later nog een paar keer terugkomen, meestal in minder geslaagde producties of zelfs rampen (denk maar aan zijn Yevgenij Onegin). Peter Mattei zong toen de Graaf en datzelfde seizoen ook nog Don Giovanni (in het Koninklijk Circus). Maar de productie die me vooral bijgebleven is dat seizoen is Rigoletto. Het was een wat macabere enscenering met doodskisten van Stephane Braunschweig, maar het is een productie die ik graag nog eens had teruggezien.

Wintermärchen was de eerste grote wereldcreatie ten tijde van Foccroule. Opdrachten voor nieuwe opera's zijn een van Foccroules stokpaardjes, alhoewel ze vooral voorkwamen in de tweede helft van zijn bewind. Boesmans opera vond ik over het algemeen een groot succes, afgezien van het optreden van Aka Moon in het tweede bedrijf. Dat seizoen werd ook de samenwerking met René Jacobs verdergezet en verscheen ook David McVicar voor de eerste keer in de Munt en wel voor Agrippina met Anna Caterina Antonacci. Ook Malena Ernman maakte toen een opmerkelijke entrée als Nero.

Rond de eeuwwisseling verbouwde de Munt de Vanderborght-winkels tot de Ateliers. Op zich was dat een gelukkige beslissing om op die manier de kostuum- en decorateliers dicht bij de Munt te brengen. De bouw van twee repetitiezalen moest op termijn ook voor besparingen zorgen... ware het niet dat die zalen gedurende een paar seizoenen gebruikt werden voor voorstellingen. Een van die voorstellingen was Luci mie traditrici, waarin Kazushi Ono voor de eerste keer optrad.

Het begin van de eenentwintigste eeuw leek wel een ongebreidelde explosie van creaties in te luiden, die niet allemaal even interessant waren... God's liar, The woman who walked into doors en het slaapverwekkende Tri sestry doken allemaal in hetzelfde seizoen op. Dat 2001-2002-seizoen werd ook afscheid genomen van Antonio Pappano. Als cadeau kreeg hij carte-blanche voor zijn afscheidsvoorstelling. Het werd La damnation de Faust met José Van Dam, Susan Graham en Jonas Kaufmann.

Daarna begon een periode met Kazushi Ono als muziekdirecteur... Hij gaf zijn visitekaartje af met Elektra. De golf van mislukte creaties ging daarna verder met Ballata. Oedipe sur la route vond ik daarentegen wel een geslaagde onderneming, maar of deze opera levensvatbaar is zonder José Van Dam blijft de vraag. Dat eerste Ono-seizoen was echter nog niet volledig Pappano-vrij. Hij kwam nog eens terug voor La bohème, een productie van Christof Loy waarin twee opmerkelijke jonge tenors alterneerden... Rolando Villazon en Marco Berti. De miskleun van het seizoen was echter I due Foscari.

Eind 2003 kwam er nog een hoogtepunt. David McVicar regisseerde Don Giovanni met twee Dons, Simon Keenlyside en Umberto Chiummo. Die voorstellingenreeks werd wel geteisterd door een hele reeks zieke zangers, waardoor bijvoorbeeld Charles Workman zowat alle voorstellingen de rol van Don Ottavio gezongen heeft, en er elke avond zo ongeveer wel een andere Donna Elvira op de scène stond. Minder geslaagd dat seizoen was het idee om Jan Fabre Tannhäuser te laten regisseren.

De laatste drie seizoenen was meer van hetzelfde. Creaties zoals Hanjo, Julie, Thyeste, ... en weinig opwindende seizoenen waar af en toe iets boeiends tussenzat. Over de hele vijftien jaar genomen, waren de eerst tien jaar de meest "normale" seizoenen. Daarna begon de drang om nieuwe opera's te creëren wat de spuigaten uit te lopen en werd het grote repertoire verwaarloosd. Vooral de opvallende afwezigheid van Franse opera's was een groot gemis.

Publicatie: donderdag 28 juni 2007 om 23:26
Rubriek: Concert