Fleur Barron and Christoph Prégardien in Oxford
Hét evenement gisteren op het Oxford Lieder Festival was de creatie van een nieuwe liedcyclus tijdens het lunchrecital door Fleur Barron en Kunal Lahiry.
Dit recital stond ook met stip aangekruist in mijn agenda. Niet zozeer omwille van die creatie, maar vooral om Fleur Barron voor het eerst live te kunnen horen. Twee jaar geleden was ze de ontdekking van het jaar tijdens het online-Festival... om haar fenomenale Winterreise een paar maanden later niet te vergeten. In levende lijve heeft ze dezelfde impact. Haar stem klinkt mooi en warm met donkere kleuren, is homogeen over heel haar bereik en ze getuigt van een uitzonderlijke muzikale intelligentie... zowel in haar vertolkingen als in de samenstelling van recitalprogramma's.
Eergisteren hoorden we Letters from Home van de nieuwbakken Festivalcomponist Alex Ho. De nieuwe cyclus A Place Called Paradise behandelt een vergelijkbaar thema, namelijk de reis van het oosten naar het westen, zij het via het 18de eeuwse verhaal van Prins Lee Boo die per schip naar Londen reist (en daar een half jaar later overlijdt aan de pokken, amper 20 jaar oud). In vier liederen op teksten van Theo Kwek horen we over die reis en zijn wedervaren in Londen.
In vergelijking met de eerdere cyclus gaat Ho nu muzikaal iets verder. De zanglijn bevat enerzijds lyrische momenten, maar het eerste lied Oroolong / Ulong begint als een melodrama met veel portamenti. Het meest ingrijpend is hij in de behandeling van de piano, van ragfijne noten tot clusterakkoorden om het lawaai van fabrieken en treinen op te roepen. Maar ook door de piano als percussie-instrument te gebruiken: wrijven over de zwarte toetsen zonder ze in te drukken creërt scheepsgeluiden, het slot eindigt met geklop op de zijkanten van de piano als Lee Boo verder wandelt... "My journey carries on".
Deze fascinerende cyclus was ingebed in meer zee-liederen. Zo begon het recital met twee liederen van de Chinees-Amerikaanse componisten Chen Yi - Bright Moonlight met een glasachtige pianobegeleiding - en Huang Ruo - Fishman's Sonnet in het Chinees. Uit een muzikaal andere wereld kwamen de twee slotliederen in het Tagalog van twee Filipijnse componisten. Vooral Ano Kaya ang Kapalaran van Francisco Santiago viel op door zijn piano-intro die gekopieerd lijkt van Mahlers "Wenn mein Schatz Hochzeit macht" en een regelrechte operettemelodie wordt, maar met een wrange tekst (in vertaling: "wat is het lot / van een lage en gemene staat / verwacht geen geluk / wat je krijgt, is bitterheid").
Tijdens een nagesprek met de twee artiesten en de componist in een auditorium van Queen's College (één van de leuke randverschijnselen van het Oxford Festival is dat je zo nog eens op onverwachte plekken komt) gingen ze in gesprek over "Transcultural Encounters" en Aziatische (klassieke) muziek. Fleur Barron zong daarbij nog een paar liederen - die ze trouwens ook bij Leeds Lieder gezongen heeft - zoals Monologue, gebaseerd op Peking-opera met grote vrijheid in uitvoering en gebruik van héél veel portamenti over grote intervallen, of het prachtige, a capella gezongen, Music, when soft voices die.
Het namiddagconcert was hoofdzakelijk kamermuziek met een uitvoering van het strijkkwartet "Der Tod und das Mädchen" door het Castalian String Quartet. Het werd ingeleid door vier Schubertliederen in strijkkwartetbewerking, van Erlkönig tot Der Tod und das Mädchen, gezongen door Benedict Nelson met een mooie bariton met een timbre van donker hout.
Tijdens het avondrecital zouden Christoph en Julian Prégardien een duorecital zingen met hun vader-zoon-programma. Maar Julian was ziek en dus zong Christoph een aangepast programma met liederen van Brahms, Mahler en Schubert, met Michael Gees aan de piano. Het was vooral interessant om zijn vertolking van Lieder eines fahrenden Gesellen te vergelijken met die van Yajie Zhang eergisteren. Bij Prégardien is het een eerder vertellende uitvoering, waarbij hij volledig kan vertrouwen op zijn perfecte dictie. De emoties zijn minder extreem, minder uitvergroot, natuurlijker ook. Maar daardoor gingen zijn Gesellen-Lieder niet echt onder mijn huid zitten.
In het Schubertgedeelte na de pauze toont Prégardien zich weer een meester in het thematisch opbouwen van een programma, deze keer rond eenzaamheid. Van het Schulze-lied Auf Der Bruck, de eenzame geliefde van Rastlose Liebe of de bedelende Harfenspieler in An die Türen will ich schleichen, eenzame zwervers in Der Wanderer an den Mond (uitgevoerd met een extra versiering), uiteraard Der Einsame in zijn gemoedelijke zetel (met een onverwachte rallentando op "ergibt man sich der Ruh"), tot Der Doppelgänger dat briljant gevolgd werd door Nacht und Träume... tevens het slotlied, voor het bisnummer An mein Herz... en zo is de Schubert-cirkel rond en zijn we terug bij Schulze.
Publicatie: donderdag 27 oktober 2022 om 08:59
Rubriek: Liedrecital