Das Rheingold in Kinepolis
Das Rheingold, de openingsproductie van de New Yorkse Met, was gisteren live te zien in Kinepolis. Vorig jaar heeft de Met afscheid genomen van haar hyperrealistische Ring-productie van Otto Schenk. Met Robert Lepage kiezen ze voor een moderne versie van hetzelfde idee... geen hedendaagse, filosofische, technologische, industriële of ecologische kijk op Wagners werk. Lepage volgt daarmee min of meer hetzelfde pad als Günter Krämer, maar het resultaat bevalt me meer dan de Parijse productie.
Technologische hoogstandjes staan centraal in Lepages productie, met een glansrol voor het decor (het kreeg zelfs een applaus van het New Yorks publiek toen het doek opging). Het ziet er belachelijk eenvoudig uit om een reeks planken te ontwerpen die opgehangen zijn aan een horizontale as. Elke plank kan onafhankelijk van elkaar bewegen waardoor snel alle mogelijke locaties gerealiseerd kunnen worden... van de Rijn, via bijna-Escheriaanse trappen naar de ondergrondse krochten van Nibelheim tot Walhalla, inclusief regenboog.
Zoals gewoonlijk combineert hij dat met interactieve video en acrobaten die aan kabels verticaal tegen die wanden omhoog lopen, waardoor je een verticaal bovenaanzicht krijgt. Het klinkt allemaal ingewikkeld, maar Robert Lepage slaagt erin om het allemaal eenvoudig te laten lijken. Het kostuumontwerp geeft aan dat het in de grond een klassieke enscenering is, met de Rijndochters als een soort zeemeerminnen, de goden in pantser of Alberich in glanzend glibberkostuum.
Bryn Terfel was de Wotan van dienst en zingt de partij met een ongelooflijk gemak en evidentie. Hij torent boven iedereen uit, waardoor hij ook visueel een ideale oppergod is. Maar het is wachten tot de slotscène om een zweem van interpretatie op te vangen. Hij is hoofdzakelijk de zelfverzekerde god, maar op het einde komt er toch iets van twijfel na de interventie van Erda (een goede Patricia Bardon). Op dat moment had ik het gevoel dat hij heel het plan van de Wälsungen en Siegfried aan het bedenken was. Alberich is de ander protagonist. Eric Owens zingt vooral mooi met een goed klinkende vervloeking.
Het is gewoonlijk kinderspel voor Loge om de show te stelen, maar niet deze keer. Richard Croft is essentieel een Mozart-tenor en het was dan misschien geen goed idee om hem Loge te laten zingen... zeker in een zaal als de Met, ondanks de uitstekende akoestiek. Hij was de enige zanger die op het einde uitgejouwd werd. Het zou kunnen dat hij in de zaal niet goed overkwam, maar hij is ook gewoon saai, zonder iets van een arrangeur die het grootste deel van de actie stuurt. De andere Nibelung, Mime, werd daarentegen uitstekend vertolkt door Gerhard Siegel.
Franz-Josef Selig is misschien niet zwart genoeg voor de Fasolt. Maar Fasolt is ook de meer gevoelige van de twee reuzen en Selig kon met zijn lyrische bas dan wel overtuigen. Als hij zijn hart uitstort waarom hij Freia verkiest boven het goud, kan hij zelfs bijna Freia overtuigen om Walhalla achter te laten. Zoals gewoonlijk is Hans-Peter König schitterend. Zijn bas is wel zwart genoeg, en dan ook perfect voor Fafner.
Stephanie Blythe was een interessante Fricka. Ze is hier nog de liefhebbende echtgenote, die nog altijd verliefd is op Wotan. Vermoedelijk zal haar expressie wel omslaan in verontwaardiging als ze in Die Walküre geconfronteerd wordt met Wotans naast-de-pot-pisserij... maar dat is voor april volgend jaar.
Publicatie: zondag 10 oktober 2010 om 08:28
Rubriek: Opera