Il Grand' Inquisitor

Die Meistersinger von Nürnberg in Keulen

De openingsproductie van het Keulse seizoen was Die Meistersinger von Nürnberg. De nieuwe intendant Uwe Eric Laufenberg was tevens de regisseur. Deze maand zijn er twee voorstellingen, waarvan één met de onevenaarbare Klaus Florian Vogt als Walther von Stolzing...

Voor de voorstelling begint, is het doek open en zien we een volledig lege scène. Een laatkomer werkt zich nog snel naar zijn plaats op de eerste rij en dan gaat zijn GSM waarna hij door een suppoost een andere plaats toegewezen krijgt... ondertussen heeft iedereen in de zaal wel al door dat dit bij de voorstelling hoort.

Het doek gaat dicht en de ouverture begint. De chef-dirigent Markus Stenz is een goede Wagnerdirigent met oog voor detail en zorgt voor talrijke mooie momenten, waaronder niet alleen die ouverture, maar ook bijvoorbeeld de prelude tot het derde bedrijf.

Het doek gaat terug open en we zien een middeleeuws toneel. Die laatkomer is uiteraard Walther von Stolzing, die het podium oploopt en in zijn zwart pak en zwart hemd duidelijk niet thuis hoort in dit milieu. Niemand van de Meistersinger lijkt iets vreemds te merken... behalve dat hij de regels van het meesterlied niet kent. Op het einde van het eerste bedrijf valt het achterdoek en zien we terug de naakte muren van het operahuis.

Voor het tweede bedrijf maken we een sprong in de tijd naar een straatscène zo rond 1900. Walther heeft zich ondertussen vestimentair aangepast. Beckmesser zingt zijn serenade, daarbij lustig onderbroken door Hans Sachs. Op het einde van het tweede bedrijf valt het achterdoek en zien we terug de naakte muren van het operahuis.

Is het allemaal maar theater wat we tot nu toe gezien hebben ?

Tijdens de prelude van het derde bedrijf zien we het silhouet van Sachs' huis met daarin een luchtfoto geprojecteerd van de Keulse Dom te midden van het plat gebombardeerde Keulen. Een hedendaagse regisseur kan in Meistersinger onmogelijk weerstaan aan de drang om te refereren naar het onfris nazi-verleden van deze opera.

De eerste scène speelt zich af in Sachs' woonkamer. David brengt een Hitlergroet als hij aan zijn Johannistag-hymne wil beginnen en wordt meteen terecht gewezen door Sachs. Naast schoenen maakt hij ook decors voor het lokaal operahuis, waarvan hij de maquettes in een kist bewaart: de kathedraal van het eerste bedrijf, zijn huisje van het tweede bedrijf en nog een onbekend gebouw (van ver leek het op het Bayreuther Festspielhaus). Hij draait dat gebouw om en we zien hakenkruisen wapperen en een portret van Hitler... het is de aanzet voor "Wahn, Wahn, Überall Wahn".

De Festwiesen van de slotscène zijn in de tegenwoordige tijd gesitueerd op het plein voor de Keulse opera. In de achtergrond zien we de 4711-gallerij en links een kopie van het operahuis, inclusief de typische glazen ingang en de balkons. De entree van de "Meistersinger von Köln" wordt begeleid met archiefbeelden van de hongerwinter en het bezoek van Hitler aan Keulen.

Al die gratuite verwijzingen komen nogal overbodig over. Maar los van die geschiedenislesjes, is het wel een rustige en duidelijke enscenering waar de zangers alle plaats krijgen. De voorstelling gisteren liet op dat vlak (bijna) niets te wensen over.

Tot nu toe heb ik Robert Holl nog nooit in opera gehoord. Die kans is sowieso klein, want naast Hans Sachs en Gurnemanz heeft hij volgens mij niet veel rollen in zijn repertoire. Als liedzanger is Robert Holls affiniteit met poëzie onmiskenbaar, de rol van Hans Sachs met al zijn monologen is hem dan ook op het lijf geschreven. Zijn Flieder-monoloog is waanzinnig mooi als een Schubertlied, als reflecterende Sachs is hij in zijn element in de Wahn-monoloog.

Hij heeft even een hapering in het begin van het kwintet in het derde bedrijf. Het is het enige moment van zwakte in deze eindeloze partij die hij voor de rest perfect weet te doseren. Zijn meesterschap blijkt uit alle details die hij in zijn tekstbeleving legt - zoals de minachting waarmee hij Beckmesser met "Herr Stadtschreiber!" begroet - of de manier waarop hij op een natuurlijke manier de prosodie van Wagners dichtkunst verklankt.

De tweede ster van de avond was uiteraard Klaus Florian Vogt als Walther von Stolzing. Zijn Lohengrin was in Keulen al een onwaarschijnlijke triomf. Op het eerste gezicht heeft hij nog altijd die schijnbaar te lichte Mozartstem, alhoewel er al meer kleur in zit dan een paar jaar geleden. Zelfs na vijf uur zingen, klinkt zijn Preis-Lied nog altijd moeiteloos zonder een zweem van vermoeidheid. Bij het horen van die stem in bijvoorbeeld "Am stillen Herd" worden mijn ogen waterachtig van puur genot.

Amper een paar weken geleden had ik Johannes Martin Kränzle nog gehoord als Blauwbaard. Als Sixtus Beckmesser laat hij een heel andere kant van zijn kunnen horen. De twee partijen zijn zo verschillend dat ik nooit zou geraden hebben dat het dezelfde zanger is. Beckmesser is uiteraard een rol waarmee gemakkelijk gescoord kan worden. Kränzle doet alles correct, overdrijft niet en melkt zijn grappen ook niet uit. Op vocaal vlak zingt hij perfect onhandig...

In de Pogner-familie sprong Barbara Haveman in als Eva voor de zieke Astrid Weber. De laatste jaren, vond ik dat haar repertoirekeuze wat te veel de verkeerde richting uitging (zoals haar misplaatste Margherita in Luik). Maar Eva ligt haar wel goed. Haar stem is terug slank en haar Mozartverleden werkt in haar voordeel om een jeugdige Eva neer te zetten. Bjarni Thor Kristinsson zong tenslotte een uitstekende Veit Pogner met een bas die qua timbre en stijl soms wat aan Kurt Moll deed denken... wat wil een mens nog meer...

Publicatie: dinsdag 6 april 2010 om 20:46
Rubriek: Opera