Il Grand' Inquisitor

Götterdämmerung in Parijs

Aan de ene kant van het podium ligt de dode Siegfried. Aan de andere kant ligt de dode Alberich, doorspiest door de Rijndochters met Hagens speer, naast de rijngoud-bol uit Das Rheingold. Daarmee is de reis, die ongeveer een jaar geleden begon, rond en heeft de Parijse Opéra terug een Ring des Nibelungen in haar repertoire.


foto © Charles Duprat

In de Götterdämmerung volgens Günter Krämer komen weer een aantal elementen terug uit de vorige opera's. Zo dient de metalen trap - die eerder al Walhalla en Brünnhildes rots voorstelde - deze keer als podium voor de Gibichmannen of zien we tijdens de Waltraute-Brünnhilde-scène de goden bovenaan de trap zitten.

De aanwezigheid van Erda is ook een vast gegeven. Tijdens de ouverture zien we een korte scène tussen Erda en een jongetje in een rolstoel. Ze geeft hem een zwaard en een wereldbol. Een paar scènes later blijkt dat jongetje Hagen te zijn. Ondertussen is hij volwassen, zit nog altijd in een rolstoel en heeft nog altijd die wereldbol op zijn schoot. Dit roept meteen wat vragen op, maar vooral: wat heeft Erda met Hagen te maken ?

Halverwege het eerste bedrijf, tijdens Hagens wake, wordt een en ander duidelijk. Erda, die heel de tijd aan tafel gezeten heeft, staat recht en werpt haar lange zwarte mantel af en daar verschijnt... Alberich. Hij herstelt eerst nog twee speerhelften tot één speer - dit moet haast wel Wotans speer zijn, die gebroken was in Siegfried - en geeft die speer aan Hagen. Op zich vind ik dat wel een goed idee, dat het eigenlijk met Wotans speer is dat Siegfried en Alberich gedood worden.

Die wereldbol is dan ook duidelijk, ook dankzij Hagens "Wer wohl ihn zu nützen wüsst', dem neigte sich wahrlich die Welt.". Maar dan is de vraag wat Erda en Alberich met elkaar te maken hebben. Zijn zij de twee kanten van dezelfde medaille. Ergens is dat wel zo. Ze zoeken allebei de Ring, de ene omwille van de macht, de andere om hem terug te geven aan de Rijn. Maar het blijft een dubieuze gedachtenkronkel.

Er is nog zo'n transformatie... van de witte Brünnhilde (in het eerste bedrijf, als ze Elsa-achtig ronddartelt met Siegfried) naar de zwarte Brünnhilde (nadat ze ontvoerd werd door Siegfried/Gunther). Plotseling blijkt dat iedereen die actief op zoek is naar de Ring - Erda, Alberich, maar ook bijvoorbeeld Waltraute - in het zwart gekleed is. Het kan natuurlijk toeval zijn, maar wat Ring-producties betreft, geloof ik niet in toeval. Een derde transformatie, die minder ver gezocht is, is die van drie blinde Nornen naar de drie Rijndochters en terug.

Een nieuwigheid in deze productie is het gebruik van een groot transparant videoscherm. Dit wordt vooral gebruikt om het water van de Rijn en het vuur van Brünnhildes brandstapel te tonen. Maar het wordt ook gebruikt om het einde van de goden uit te beelden, door middel van een "shoot 'em up"-game waarbij alle goden een voor een afgeknald worden.

Torsten Kerl zong weer een even naïeve Siegfried als in de vorige opera. Vocaal was hij ook de mindere van de bezetting. Vooral in het eerste bedrijf leek hij maar niet de balans te vinden ten opzichte van zijn tegenspelers. Pas vanaf het tweede bedrijf, zat zijn stem goed.

De Götterdämmerung-Brünnhilde lijkt Katarina Dalayman goed te bevallen met een overweldigende slotscène. Ze haalde terug het niveau van de Walküre-Brünnhilde, na een dipje in Siegfried. Ook broer en zus Gibich waren sterk bezet met respectievelijk Iain Paterson en Christiane Libor. Het zou me niet verbazen als Libor op termijn zich ook aan een of andere Brünnhilde gaat wagen.

Maar wat mij betreft valt iedereen in het niets naast de formidabele bas van Hans-Peter König. Hij was de eerste Hagen die ook ooit live hoorde (indertijd nog in Düsseldorf) en zijn stem blijft imponeren... gigantisch groot en homogeen, bijtend zwart en met een onwaarschijnlijk mooie dictie.

Publicatie: vrijdag 1 juli 2011 om 08:29
Rubriek: Opera