Il Grand' Inquisitor

Kát'a Kabanová in de Munt

In het interview met regisseur Andrea Breth in MMM13 over haar Kát'a Kabanová verklaart ze dat ze probeert "om een nachtmerrie te scheppen" en dat het "geen naturalistische enscenering" wordt. Van die nachtmerrie heb ik niet veel gemerkt, de dominerende emotie die ik ondervond was eerder onverschilligheid.


foto © Bernd Uhlig

Het enige wat enigszins verwijst naar die nachtmerrie is het contrast tussen het begin en het einde van de voorstelling. De voorstelling begint in volledige duisternis, zelfs de orkestbak is donker. Tijdens de ouverture wordt het langzaam licht, alhoewel het een overwegend donkere enscenering is... het enige lichtpuntje is het licht van de ijskast waar Katja af en toe inkruipt. De voorstelling eindigt even brutaal. De laatste noot is amper gespeeld of alle lichten floepen aan alsof ze ons wil laten ontwaken uit die nachtmerrie.

Het klopt wel dat het geen naturalistische enscenering is, maar een klassieke Duitse regietheaterproductie. Het eenheidsdecor is surrealistisch dat tegelijkertijd binnen en buiten is. Doorheen een Tsjernobyl-vlakte vol vuiligheid loopt een miezerig beekje. Voor de machtige Wolga is het wat klein, en zeker niet van die aard dat Katja er zelfmoord in kan plegen... dat doet ze door haar polsen over te snijden in een badkuip. Op dat stort staan dan zetels, een tafel met stoelen of liggen afgedankte matrassen. Het contrast met de Carsen-productie in de Vlaamse Opera kon niet groter zijn.

Wat dan in dat decor gebeurt is vaak ofwel vergezocht, ofwel nietszeggend. Een klassieker is de zangers over de grond laten rollen om ik-weet-niet-welke emotie te laten uitdrukken. Het is één van die knipperlichten die bij mij gaan branden om aan te geven dat de regisseur niet meer weet van welk hout pijlen maken. Heel de laatste scène van Katja, die leidt tot haar zelfmoord, ligt ze bijvoorbeeld in het zand te kronkelen. Dat is inderdaad niet naturalistisch.

Het beste voorbeeld van hoe een regisseur te ver doordraaft in haar redeneringen is de stormscène en dan vooral de discussie tussen Dikoj en Kudrjas of de bliksem een elektrische ontlading dan wel een straf van God is. Als Dikoj zich kwaad maakt, neemt hij plots een elektrisch verwarmingsvuurtje - een metafoor voor de bliksem, veronderstel ik - en probeert daarmee Kudrjas te verpletteren of neer te bliksemen. Ik begrijp de redenering, maar het is inderdaad niet naturalistisch.

En zo zit het vol met dat soort ideeën... de Kabanicha die haar zoon wast, een bloedende valies, de goudvis in een plastieken zak, het gezeul met een doodskist, de Kabanicha die onnoembare dingen doet met een aardappel terwijl het object van haar begeerte een paar meter verder zijn roes ligt uit te slapen onder tafel. Ik kan niet zeggen dat deze enscenering me aangegrepen heeft.

De bezetting was wel redelijk goed, alhoewel ik ook op dat vlak weinig emotie voelde. Zelfs de formidabele stem van Evelyn Herlitzius als Katja liet me onberoerd. De manier waarop ze eenvoudig haar mond opendoet en het geluid dat daar dan uitstroomt, is verbluffend. Maar de rol van Katja is meer dan indrukwekkende geluiden voortbrengen, waardoor ik haar hele slotscène vrij monotoon vondt. Bij de mannen viel vooral de Boris van Kurt Streit op, alhoewel hij soms wel wat moeite had om over het orkest te geraken.

Publicatie: zaterdag 6 november 2010 om 07:03
Rubriek: Opera