Il Grand' Inquisitor

Kat'a Kabanová in Antwerpen

De Vlaamse Opera heeft het nooit zo aangekondigd, maar met de derde productie van Robert Carsen begint het er wel stilaan op te lijken alsof ze aan een Janacek-cyclus bezig zijn. Cyclus of niet, feit blijft dat 2004 een Janacek-jaar is - hij werd 150 jaar geleden geboren - wat op zich reden genoeg is om Kát'a Kabanová op te voeren.

De alomtegenwoordige Wolga heeft duidelijk als inspiratie gediend voor het decor. Heel het podium is bedekt met een enkeldiepe bak met water. De zangers lopen over planken, die door figuranten voor elke scene in een andere vorm geplaatst worden: een vierkant voor het huis van de Kabanovs, een kruis voor het laatste bedrijf of een lange diagonaal voor het dubbele liefdesduet. De wanden zijn meestal kaal, maar af en toe worden er beelden geprojecteerd die een weerspiegeling zijn van de scene en zo voor extra perspectief zorgen. Het ziet er allemaal heel mooi uit.

De plonzende figuranten liggen bij het begin van de voorstelling op die houten planken en tijdens de ouverture springen ze collectief in het water, als een voorafspiegeling van Katja's lot. De opera wordt vaak beschouwd als een strijd tussen Katja en een bekrompen gemeenschap, die haar verstikt. Robert Carsen neemt een radicaal andere positie in en legt de klemtoon volledig op Katja.

Haar zelfmoordscene zou zo als model kunnen dienen voor een Hamlet-enscenering. En daarmee plaatst hij Katja in de lijn van waanzinnige operaheldinnen als Amina, Lucia en Ophélie. Boris kan naar Siberië "vluchten", Varvara en Kudrjás vertrekken naar Moskou, maar Katja ziet geen andere uitweg. Die drang om te vluchten wordt al prachtig in beeld gebracht in het eerste bedrijf als ze zich afvraagt waarom mensen niet kunnen vliegen. Op dat moment staat ze op een stoel terwijl Varvara aan haar jurk werkt. Op het einde van dat tafereel, als ze alle vernederingen van haar schoonmoeder heeft moeten incasseren, gaat ze weer op die stoel staan en is het perfect begrijpbaar dat ze graag zou kunnen vliegen.

Ondanks de duidelijke troeven van de voorstelling, heeft het me nooit echt geraakt. Ligt het aan het werk zelf en mijn gebrek aan affiniteit met Janacek, of ligt het aan de drukkende sauna-atmosfeer in de opera, of ligt het aan het lyrisch orkestspel zonder weerhaakjes van Friedemann Layer, ...

Aan de zangers zal het in allegeval niet gelegen hebben. Michaela Kaune zingt een heel mooie ontwapenende Katja. Haar twee mannen - Guy De Mey als Tichon en Richard Decker als Boris - spelen hun rol even overtuigend. Alleen Kathryn Harries valt wat uit de toon als Kabanicha. Op dramatisch vlak speelt ze wel goed de despotische feeks en ze heeft ook de nodige uitstraling, maar op vocaal vlak kan ze nooit de scene domineren.

Publicatie: vrijdag 6 februari 2004 om 18:06
Rubriek: Opera