Il Grand' Inquisitor

Thomas Quasthoff in Schwarzenberg

In tegenstelling tot mijn "blitzbezoek" aan de Schubertiade Schwarzenberg in juni, was mijn bezoek op het einde van de zomer iets langer... alles bij elkaar de acht laatste dagen van de twee weken durende Schubertiade. In het weekend stonden twee cycli op het programma, allebei met Thomas Quasthoff.

De eerste cyclus was Die schöne Müllerin.

Mijn reeks ervaringen met Die schöne Müllerin waren de laatste jaren nogal teleurstellend: van een belachelijke Bo Skovhus, over een veel te aggressieve Michael Schade en een monochrome Mark Padmore, tot Rainer Trost die telkens onderbroken werd door een acteur die de extra gedichten van Müller reciteerde... om vooral die degoutante Marthalerversie niet te vergeten.

Maar nu was het dus de beurt aan Thomas Quasthoff en Charles Spencer. Ik had zo mijn twijfels of hij, met zijn donkere bas-bariton, wel zou kunnen overtuigen in een cyclus die vooral geassocieerd wordt met tenors en lichtere baritons. Mijn vrees was uiteraard ongegrond en hij vervoegt mijn lijstje van geslaagde uitvoeringen met o.a. Wolfgang Holzmair en Peter Schreier.

Het succes van Quasthoffs uitvoering was te danken aan zijn perfecte woordschilderingen enerzijds en een homogeen uitgedachte interpretatie.

Als geen ander weet hij welke woorden hij moet kleuren en benadrukken. Een woord als "rieselte" (in Tränenregen) klinkt fris en monter. Het "Ja" in Der Neugierige is extatisch helder. En je weet vooraf dat de zin van de molenaar in Am Feierabend al de resonantie zal krijgen die maar menselijk mogelijk is. En als hij op het einde van Trockne Blumen heel sarcastisch "Der Mai ist kommen, der Winter ist aus" zingt, suggereert hij hiermee dat de molenaarsknecht eigenlijk wel weet dat de Müllerin niet meer aan hem zal denken.

Maar de uitdaging van Die schöne Müllerin bestaat uit al die strofische liederen, die - op een of andere manier - nooit mogen vervelen. En ook hierin toont Quasthoff zich een meester. Een lied als Die liebe Farbe mag dan wel uit drie identieke strofen bestaan, maar dat valt nauwelijks op... elke strofe krijgt een andere kleur.

Zijn homogene interpretatie komt vooral tot uiting in de relatie tussen de twee protagonisten: de molenaarsknecht en het beekje. Telkens als de molenaarsknecht zich tot de beek wendt, zoals in Danksagung am Bach, doet hij dat met een teder mezza voce. Het is duidelijk dat de beek zijn echte geliefde is. Het emotioneel hoogtepunt is dan ook Der Neugierige en Quasthoff maakte dit tot het moment van de avond waar menige traan weggepinkt werd.

Tenslotte moet ik ook de pianobegeleiding van Der Müller und der Bach eens nader bekijken. De manier waarop Charles Spencer het herhaalde openingsmotief ten gehore brengt, deed me denken aan het draaiorgel van Der Leiermann en maakt zo de link met die andere cyclus van Schubert...

De dag nadien stond de tweede cyclus op het programma: Hugo Wolfs Italienisches Liederbuch met Sibylla Rubens, Thomas Quasthoff en Justus Zeyen.

Twee jaar geleden had ik hen dit ook al horen uitvoeren in de Philharmonie van Keulen. Het grote verschil is dat ze nu het "geniale" idee hadden om zelf een volgorde te bedenken voor de liederen en niet - zoals in Keulen - de volgorde van Wolf te gebruiken. Dit heeft een aantal voordelen. Zo kan men perfect de finale opbouwen om te eindigen met een "big bang"; in dit geval Nein, junger Herr - Hoffärtig seid Ihr - Du sagst mir, daß ich keine Fürstin sei - Laß sie nur geh'n om uiteraard te eindigen met Ich hab in Penna einen Liebsten wohnen. Maar afgezien van enkele creatieve ideeën, gaat er meer verloren dan wat het oplevert omdat de soms subtiele verwijzingen tussen opeenvolgende liederen verloren gaat... spijtig.

De eigenlijk uitvoering was in het algemeen dan weer wel redelijk geslaagd. Thomas Quasthoff klonk in het begin iets minder zeker, iets vermoeider ook, dan de dag voordien. En ook Sibylla Rubens klonk aanvankelijk wat mager, maar warmde snel op.

Het Italienisches Liederbuch staat of valt met de interactie tussen de twee zangers en ook op dat vlak duurde het even voor ze de juiste sfeer te pakken hadden. Quasthoff probeerde wel grappig te zijn door zijn gelaatsuitdrukking aan te passen aan wat Rubens zong, maar bij momenten legde hij het er te dik op. Sibylla Rubens was veel terughoudender in haar lichaamstaal en was daardoor ook overtuigender. Het is trouwens tekenend dat Justus Zeyen de meeste bijval oogstte als hij de violist speelde in Wie lange schon en daar was zijn succes louter te danken aan het genie van Hugo Wolf.

Wie Thomas Quasthoff ook eens aan het werk wil horen, moet zeker 25 oktober noteren... dan zingt hij liederen van Schumann en Brahms in De Munt.

Publicatie: dinsdag 2 september 2003 om 13:46
Rubriek: Liedrecital