Il Grand' Inquisitor

Don Carlo in Berlijn

De tweede Verdi-opera die momenteel in de Berlijnse Staatsoper speelt, is Don Carlo. Het contrast met hun Forza kon moeilijk groter zijn.

In de eerste plaats was er nu een orkest. Het is nauwelijks te geloven dat het dezelfde Staatskapelle Berlin was, die in de orkestbak zat. Bij Forza klonk het orkest mat en oppervlakkig. Onder leiding van Paolo Carignani speelde het orkest echter een volbloed-Verdi, waarbij hij enerzijds de teugels liet vieren, maar tegelijkertijd alles strak onder controle hield. Bijvoorbeeld tijdens de Filippo-Inquisitor-scène ging de meeste dreiging uit van het orkest. Ook de obligate solo-instrumenten tijdens bijvoorbeeld "Ella giammai m'amò" of "Tu che la vanità" mochten voluit op het voorplan komen.

De enscenering van Philipp Himmelmann was ook een gemoderniseerde versie met smokings, maatpakken en aktetassen, maar wel één die grotendeels klopt.

Bijna alles speelt zich af op een wit rechthoekig podium waarin een kruisvorm ingewerkt zit. In de vier overblijvende vlakken lichten ook af en toe kruisjes op om de religieuze aspecten van de plot te onderstrepen. Op dat podium staat een lange tafel. De rest van de scène blijft meestal leeg en in het donker gehuld. Tijdens de ouverture zien we Filippo, Elisabetta, Don Carlo en Eboli aan die tafel zitten tijdens een huiselijke maaltijd. Ook tijdens het auto-da-fe zitten ze weer te eten, terwijl de executie van de ketters als entertainment dient. Die tafel wordt zo ook de bureau van Filippo, de gevangenis van Don Carlo, ...

Maar het is vooral de bezetting die alles slaat. Het begint wel allemaal nogal luidruchtig. Andrew Richards zingt Don Carlo's aria "Io l' ho perduta!" (het was de Italiaanse versie in vier bedrijven) met bakken squillo. Zijn klaroengeschal klinkt heel indrukwekkend en zijn timbre blijft, zelfs onder die druk, mooi klinken. Alleen rondt hij de frases niet mooi af en laat hij alles in wild wegknallen. Een enkele keer knalde het zelfs totaal verkeerd. Die wijdopen zangmethode is weliswaar opwindend, maar de vraag is hoe lang het gaat blijven duren. De momenten dat hij zijn stem terugbracht tot kleinere dimensies klonken minstens even goed en voelden veel juister en comfortabeler aan. Het begin van zijn gevangenisscène was zo'n moment dat heel mooi uitgevoerd werd.

Trouwens, voor wie de naam Andrew Richards nog onbekend klinkt... in december zal hij de tenor-Werther zingen in de Munt. Als hij dan zijn stem in lijn kan houden, zou dat wel eens heel interessant kunnen worden.

In de competitie "anything you can sing, I can sing louder" gaf Angela Marambio aanvankelijk stevig weerwerk. Haar forte heeft echter de typische spinto-kleuren en -kracht waarmee ze ook de ensembles kan domineren. Tijdens het auto-da-fe komt ze zonder problemen over het orkest, het koor en de andere solisten. Daarnaast zong ze ook een heel mooie "Tu che le vanità" waarbij ze kracht en melancholie afwisselde.

Zoals gezegd, het begon allemaal nogal luid... tot Filippo verscheen. René Pape is zonder twijfel een van de grote bassen van het moment en hij laat horen hoe met een grote stem ook écht gezongen kan worden. De scène met Posa was een ongelooflijk voorbeeld van hoe Verdiaanse lijnen vormgegeven kunnen worden op het vlak van frasering, dynamiek en tekstkleuring. Voor de meeste Filippo's is het wachten tot de grote monoloog, maar hier is het onderhoud met Posa al het ontroerende moment als hij min of meer zijn hart uitstort met "La regina ... un sospetto mi turba ... mio figlio". Het succes van die scène was uiteraard ook mede te danken aan de Posa van Roman Trekel. Hij is wel geen klassieke Verdi-bariton en zijn hoogte klonk soms genepen, maar de manier waarop hij met de tekst omgaat, maakt zo ongeveer alles goed... en hij zingt zelfs bescheiden trillers.

Beatrice Uria-Monzon is bijna met Carmen vereenzelvigd geworden, maar nu verruimt ze haar repertoire met haar eerste (?) Eboli. Het toeval wil echter dat ze in deze enscering nog altijd Carmenachtige verleidingstechnieken toepast. Vooral tijdens de Sluieraria kruipt ze wulps over de tafel en bespringt ze de Tebaldo van dienst. Die Sluieraria was op zich wel correct gezongen, maar voor de rest niet memorabel.

In de twee bedrijven na de pauze veranderde er echter een en ander. Na de scène met Posa, verwachtte ik grootse dingen van René Pape in zijn monoloog. Die verwachtingen werden echter niet volledig ingelost. Er waren wel degelijk heel veel mooie momenten, maar ik vond nooit een grote lijn doorheen de monoloog. Dat hij net te laat was met zijn inzet van "Dormirò sol", heeft daar misschien iets mee te maken. Maar ook eerder tijdens "Ella giammai m'amo" gebruikte hij al te veel pianissimo-effectjes, die meer op het effect gericht waren dan op een interpretatieve logica. Die pianissimo's waren dan ook nog eens fluisteringen die zo goed als niet droegen. In de daarop volgende confrontatie met de Groot-Inquisiteur was hij weer wel heel goed. Maar zoals gezegd, kwam in die scène de meeste dreiging van het orkest... vooral omdat Kwangchul Youn geen zwarte en dreigende stem heeft waarmee hij de overhand kan halen op René Pape.

Het meest ontroerende moment van de laatste bedrijven moest dan weer van Roman Trekel komen, en dan in het bijzonder van zijn sterfscène en een schitterende "Per me giunto" waarmee hij afscheid neemt van Don Carlo. Die aria was ook een sterk staaltje van vocale stem- en adembeheersing. Op het moment dat hij doodgeschoten wordt, staat hij trouwens bovenop de tafel. Tegen dat hij aan het einde van "O Carlo, ascolta" is, ligt hij helemaal beneden naast dat witte podium. In verschillende etappes valt hij naar beneden, wat al evenveel indruk maakte als de zeer ontroerende sterfscène.

Nadat Carlo gered werd door Keizer Karel, keert de huiselijke rust terug in het Escuriaal. De Groot-Inquisiteur schuift aan de koninklijke tafel aan en Elisabetta schenkt hem een tas thee uit...

Publicatie: maandag 14 mei 2007 om 14:58
Rubriek: Opera