Siegfried in Keulen
De Ring des Nibelungen die Robert Carsen in Keulen op de planken brengt, is in het derde seizoen aanbeland bij Siegfried. Het label van "ecologische Ring", die hij na Rheingold opgeplakt kreeg, wordt hier verder ingevuld. Ecologie als reactie tegen een voortschrijdende industrialisering die - zoals Ian Burton in het programmaboekje opmerkt - reeds in Wagners tijd begon. Op het einde van de 19e eeuw begon de mensheid zich meer en meer af te keren van de natuur en werd lustig roofbouw gepleegd op bossen, rivieren, ertsen, ... Kortom, we krijgen hier een Wagner met geitenwollen sokken. 't Is weer eens wat anders, het moet niet altijd zijn anti-semitische kant zijn die in de schijnwerpers gezet wordt.
In Rheingold werd dit al voorgesteld door de "Rheintöchter" te laten rondkruipen in een sterk vervuilde Rijn. Ik heb Die Walküre niet gezien, maar in Siegfried komt dit onder andere tot uiting in het tweede bedrijf. Het woud waarin de de draak verblijft, is een woud waarvan de bomen zijn gekortwiekt. Dit roept beelden op van een leeggeroofd Amazonewoud of een bos dat afsterft omwille van een vervuilde rivier die erdoor loopt. Als "Bühnenbild" geeft dit een prachtig beeld - hoe paradoxaal dat ook moge klinken - wat nog versterkt wordt door de zijdelingse belichting. Op deze manier is de voorstelling van de draak - door de gigantische kaken van een kraan - heel treffend, ook al komt het in eerste instantie bevreemdend over. Maar de draak symboliseert hier geen natuurkracht - dixit Ian Burton - maar de moorddadige hebzucht naar macht en geld.
In een gelijkaardige omgeving heeft Mime zijn woonst, die bestaat uit een ouderwetse caravan met ervoor een berg ijzer die als smidse dienst doet en aan de andere kant een fornuis waarop hij het drankje brouwt waarmee hij Siegfried wil vergiftigen. Als sterk contrast hiermee is de eerste scene van het derde bedrijf tussen "grootindustrieel" Wotan en zijn "poetsvrouw" Erda. Deze scene speelt zich af in Walhalla, dat - twee opera's na Rheingold - nog altijd niet volledig ingericht blijkt te zijn...
Hoe een en ander eruit ziet, kan trouwens bekeken worden op de website van de Kölner Ring.
De opera wordt door Jeffrey Tate bijna als kamermuziek behandeld en hij slaagt er wonderwel in om het orkest stil te houden en de zangers niet plat te walsen met orkestraal geweld.
Voor Christian Franz (Siegfried) moet dit een zegen geweest zijn. In het eerste bedrijf kwam hij nogal zwak over. Eerst dacht ik dat hij zijn krachten probeerde te doseren om toch nog wat stem over te houden voor zijn duet met Brünnhilde. Maar hij koos wel nogal vreemde momenten, zoals het "Schmiede-Lied", om zijn stem te sparen... Na de eerste pauze kwam er dan ook een aankondiging dat hij zich niet 100% voelde. Maar desalniettemin bloeide halverwege het tweede bedrijf zijn stem volledig open en zong hij een stralende Siegfried.
Wonend op een verdoken stort midden in het bos, zingt Gerhard Siegel de onfrisse rol van Mime. Hij krijgt een hele reeks karaktertrekjes en tics mee, gaande van het strompelen met een slepend been tot het "gracieus" gladstrijken van zijn vettig haar. Ook vocaal is hij zeer present en overtroeft Siegfried constant.
Alan Titus is weer de Wotan zonder speer, maar wel uitgerust met een elegante wandelstok... "Der Wanderer", nietwaar ? Het is begrijpelijk dat een speer niet in het concept van Carsen past, maar hier en daar wringt het toch... Tenslotte ligt Renate Behle als Brünnhilde op haar rots te wachten op de verlossing, maar presteert vocaal maar middelmatig zodat - in tegenstelling tot Anna Russells conclusie - Siegfried de winnaar wordt van het "competitive singing".
Publicatie: dinsdag 17 december 2002 om 18:00
Rubriek: Opera