Il Grand' Inquisitor

Christoph Prégardien in Schwarzenberg

Met meer dan 30 Schubertiadejaren op de teller, begint Christoph Prégardien stilaan een van de veteranen te worden. Gisteren werd hij aan de piano begeleid door Hartmut Höll.


(foto © Schubertiade Schwarzenberg)

De vorige keren dat ik Hartmut Höll hoorde, was zijn vertolking van het type luid-luider-luidst. Op een paar momenten na, hield hij zich gisteren wat meer in. Ze begonnen met de Heine-Liederkreis van Schumann. Prégardien begint vertellend aan Morgens steh' ich auf met veel rallentandi, om na een energieke Es treibt mich hin zich in een Dichterliebe-treurnis te storten met Ich wandelte unter den Bäumen. Het staccato piano-getimmer van Lieb' Liebchen trekt Höll spijtig genoeg nog wat door in Schöne Wiege meine Leiden; in de herhaling van de eerste strofe klinkt Prégardiens "Lebe wohl" vastberadener dan in het begin. Alles bij elkaar een mooie vertolking van deze mini-Dichterliebe.

De Lieder eines fahrenden Gesellen was het enige werk van de avond waarvoor Prégardien geen partituur-vangnet nodig had. Hij bracht een mooi opgebouwde uitvoering van Mahlers liedcyclus. De "traurigen Tag" van Wenn mein Schatz Hochzeit macht zorgt voor verbetenheid bij "Des Abends, wenn ich schlafen geh', denk' ich an mein Leide". Aanvankelijk is Ging heut morgen übers Feld nog een en al onbekommerde natuurpracht, de Wanderer heeft "sein Leide" kunnen vergeten. Pas in de laatste strofe komt hij terug in de echte wereld terecht en zingt Prégardien een berustende "Nein, nein"... die dan wel explodeert in Ich hab' ein glühend Messer en nadien heel traag wegsterft in Die zwei blauen Augen met een prachtig gezongen pianissimo "... und Welt und Traum", Hartmut Höll speelde een mooi verstilde epiloog.

Het Schubertdeel na de pauze zou je een herkansing kunnen noemen. Op twee liederen na, was het identiek hetzelfde programma dat vijf jaar geleden rampzalig in het honderd liep in Zeist. Al leek het weer even de verkeerde kant op te gaan. Hartmut Höll verstoorde onstuimig het erotische Versunken en zijn paard slaat op hol in Auf der Bruck, op het einde lijken de twee artiesten elkaar zelfs even te verliezen. Maar voor Im Frühling hervindt hij de controle, voor wat een nostalgische vertolking zou worden waarbij Prégardien zelfs een paar extra versieringen uit zijn mouw schudt voor "die Blumen, das Gefild". Tussen al deze Schulze-liederen (erna zou nog An mein Herz volgen), past het Mayrhofer-Abschied wonderbaarlijk goed met zijn "scheiden, meiden, was man liebt". Prégardien gaf een heel trage uitvoering, intens ontroerend.

Met Der Einsame kregen we een tragi-komisch intermezzo, de gezelligheid druipt ervan af, de Eenzame voelt zich perfect content met het gezelschap van de krekel... "wann euer Lied das Schweigen bricht, bin ich nicht ganz allein". Die Mutter Erde ontpopte zich tot een gebed, het strofische An den Mond (D259) werd goed gevarieerd. Het enthousiaste publiek kreeg nog drie bisnummers. Nog twee keer Schubert, Dass sie hier gewesen en Nacht und Träume, met daartussen Mahlers Rheinlegendchen waarin Prégardiens vertelkwaliteiten weer op het voorplan kwamen met zelfs een geïnterpoleerd hoog nootje als de geliefde onthult: "Das Ringlein g'hört mein".

Publicatie: maandag 26 augustus 2024 om 17:03
Rubriek: Liedrecital