Il Grand' Inquisitor

Tannhäuser in München

In het kader van het Beierse Operafestival hernamen ze de Tannhäuser-productie van Romeo Castellucci van zeven jaar geleden.


Tannhäuser, Landgraf Hermann (foto © Wilfried Hösl)

De voorstelling begint met een geënsceneerde ouverture - of eerder een gechoreografeerde (van Cindy Van Acker) - waarin meteen een aantal symbolen voorgesteld worden die Castellucci doorheen de opera laat terugkeren. Op de achterwand hangt een cirkelvormig beeld van Tannhäusers oog dat door een paar dozijn topless danseressen bestookt wordt met pijlen. Het is allemaal esthetisch verantwoord, waarbij de choreografie van vliegende pijlen mooi in overeenstemming is met de muziek van de ouverture. De reden van dit alles: Castellucci beschouwt Tannhäuser als opgejaagd wild...

Pijlen en bogen komen later nog veelvuldig terug. Zo zal Elisabeth een pijl in Tannhäuser duwen, de boog fungeert ook als een rudimentaire harp waarop Tannhäuser zichzelf bijvoorbeeld begeleidt tijdens "Dir töne Lob". De cirkelvorm komt terug als een gouden zon die de verlichting van Tannhäuser voorstelt, of een zwarte doorkijk in de achterwand naar Venus' rijk tijdens het derde bedrijf. Zwarte schaduwfiguren proberen Tannhäuser ook terug te lokken naar Venus.

Venus' wereld wordt voorgesteld door een hoop lichamen die op de grond liggen te krioelen - denk bijvoorbeeld ook aan Castellucci's Rheingold-productie in de Munt. Nog meer grondballet zien we in het tweede bedrijf. En tijdens de zangwedstrijd gaat iedereen op zijn rug liggen zodat ze de zanger, i.c. Wolfram, niet zien... mogelijk als een soort anonimisering ala Beckmesser. Tot zover is het best wel een goede productie. In het derde bedrijf ontspoort het. Castellucci lijkt te suggereren dat de tijd stilstaat, en dat alles vergankelijk is... lijken worden aan- en afgevoerd, tot en met geraamtes en uiteindelijk twee hoopjes as, met daaronder de namen Klaus en Elisabeth op de grafzerken.

Klaus verwijst naar de zanger die de titelrol zingt. Zeven jaar geleden maakte Klaus Florian Vogt zijn debuut als Tannhäuser. De bezetting is ondertussen regelmatig gewijzigd, maar Vogt bleef de vaste waarde. Op zich klinkt het allemaal moeiteloos en zou je niet denken dat dit zowat de zwaarste Wagnertenorpartij is... maar Vogt heeft uiteraard niet de klassieke baritonale fundering die we voor Tannhäuser gewend zijn. Op zich stoort me dat niet zo. Wat me wel stoorde, is zijn rammelend legato, elke frase wordt in stukken gekapt, de tekst komt in golven. Op interpretatief vlak vond ik Vogt wel overtuigend met een sensuele "Dir töne Lob", of een gevarieerde "Romerzählung" met meer kleur dan we van hem gewoon zijn.

De Elisabeth op de zerk is toevallig ook de naam van de rol. Elisabeth Teige maakte wel geen al te beste entree met een poëzieloze "Dich, teure Halle" die wat teveel weggebruld werd. Haar gebed "Allmächt'ge Jungfrau" begon in dezelfde stijl, maar snel vond ze daar wel de juiste sfeer. Yulia Matochkina was een donker kleurende Venus. Telkens als Landgraf Hermann ten tonele verscheen, had ik het gevoel dat de dirigent Sebastian Weigle wat trager begon te spelen. Ain Anger heeft geen probleem met die trage tempi, maar de tekst verbrokkelt en begint te slepen. Maar dé ster van de avond was voor mij Andrè Schuen die een prachtige Wolfram zong. Het is een rol die wel vaker aan zangers gegeven wordt die gepokt en gemazeld zijn in het liedgenre. Het is die ervaring die Schuen volledig inzet om zijn wedstrijdlied tot een winnend lied, of "O du mein holder Abendstern" tot het hoogtepunt van de avond te maken.

Publicatie: maandag 22 juli 2024 om 16:10
Rubriek: Opera