Julia Kleiter en Andrè Schuen in Schwarzenberg
Om al Schuberts Lied-opera te programmeren, komt er een moment dat het meer aangewezen is om een aantal Opera door een duo te laten zingen. Gisterenmiddag kregen we zo een lang programma met Julia Kleiter en Andrè Schuen, en met Daniel Heide aan de piano.
(foto © Schubertiade Schwarzenberg)
Ze begonnen luchtig met de vier refreinliederen van Seidl (Opus 95 / D866). Kleiter en Schuen wisselden telkens af, waarbij Kleiter de eerder humoristische liederen - Die Unterscheidung en Die Männer sind méchant - zong en met veelzeggende gezichtsuitdrukkingen onderstreepte. In vergelijking met een paar jaar geleden lijkt haar stem wat slanker geworden te zijn met minder vibrato. Haar dictie is wel niet altijd even duidelijk.
Het hoogtepunt van de namiddag waren voor mij de drie Schiller-liederen van het Opus 58. Hektors Abschied werd uitgevoerd als tweezang. Kleiter zong een bezorgde Andromache die al voor Hektors dood aan het treuren is. Schuen is een ridderlijke Hektor die uitkijkt naar de veldslacht en de dood niet schuwt in een mooi gedragen en ook wel troostende laatste strofe. Daarna maakte Schuen indruk met een ontroerende An Emma, gebracht met een aangrijpend mezza voce.
Na de pauze staken we het Kanaal over naar de teksten van Sir Walter Scott. Het Opus 52 bevat de zeven liederen uit "The Lady of the Lake", de twee koorliederen werden uiteraard niet uitgevoerd. Kleiter zong de drie bekende "Gesänge" van Ellen. Hier begon zich een zekere monotonie in haar voordracht af te tekenen. Voor mij heeft haar stem een constant treurige ondertoon, zeker als ze piano zingt. In sommige liederen komt dat goed van pas, denk bijvoorbeeld aan Hektors Abschied. Maar de eerste twee liederen van Ellen, "Raste Krieger" en "Jäger, ruhe von der Jagd", zijn eigenlijk slaapliederen en daar werkt haar stem minder goed.
In Normans Gesang kon Schuen nog eens zijn ridderlijke kant tonen, zoals hij vorige maand met de Magelone-Lieder gedaan heeft. Hij trok dat door in de Romanze des Richard Löwenherz, nog altijd Scott maar deze keer uit "Ivanhoe". En alhoewel het een laat lied is (D907 uit 1827), is het niet de meest geïnspireerde Schubert wat kan verklaren waarom je het haast nooit hoort. Zelfs Schuen kon het lied niet echt redden, maar gepubliceerd als Opus 86 was het dus een verplicht nummer. Hij was dan weer wel uitstekend in het Mayrhofer-lied Memnon. Uit hetzelfde Opus 6 komt ook het wondermooie Am Grabe Anselmos en hier kwam Kleiters treurstem wel goed tot zijn recht.
Publicatie: donderdag 25 augustus 2022 om 16:34
Rubriek: Liedrecital