Don Carlo in Düsseldorf
De opera van Düsseldorf heeft een nieuwe Don Carlo in het repertoire genomen. Ze spelen de Italiaanse versie in vier bedrijven, in een boeiende regie van Guy Joosten.
foto's © Hans Jörg Michel
Guy Joosten neemt als uitgangspunt de historische figuren en zet de solisten centraal, waardoor - in tegenstelling tot andere producties van hem - het koor naar de achtergrond verdwijnt. Zelfs het auto-da-fé wordt geen spektakelstuk. De zangers dragen historische kostuums, ontworpen door Eva Krämer, en Eboli heeft zelfs haar ooglapje. Hij past een en ander wel een beetje aan... zo wordt Tebaldo een hofdame in plaats van een page en de Grootinquisiteur is een rijzige monnik die niet blind en hoogbejaard is.
Zoals bekend, was de oorspronkelijke Carlo mentaal niet helemaal stabiel. Dit betekent niet dat Joosten hem als een halve dwaas afschildert, maar hij zijgt wel plotseling neer tijdens zijn eerste duet met Elisabetta alsof hij een aanval krijgt. Tijdens het auto-da-fé wordt hij wel een halve idioot. Met een grote witte puntmuts voert hij de Vlaamse deputés op met ezelsoren terwijl ze op handen en voeten rondkruipen. Het zijn trouwens deze deputés die op het einde op de brandstapel terechtkomen in plaats van de "echte" ketters.
Het decor van Alfons Flores is een gouden doos met piramidevormige wandbekleding. De wanden kunnen in verschillende configuraties opgetrokken en neergelaten worden. Een centrale "schouw" wordt bijvoorbeeld als brandstapel neergelaten rond de deputés en zal later ook de gevangenis van Carlo worden. Met de juiste belichting worden die wanden transparant, wat op een aantal cruciale momenten ingezet wordt. Bijvoorbeeld tijdens het duet van Carlo en Posa passeert halverwege het duet geen processie met Filippo en Elisabetta, maar ziet Carlos hen door die transparante muren in hun bed liggen.
Dat bed is nog een constante factor in deze productie. Het is bijvoorbeeld opvallend dat het derde bedrijf, met de grote monoloog van Filippo, zich afspeelt in zijn slaapkamer... met twee bedden. Hij zingt "Ella giamma m'amò" terwijl in het andere bed Elisabetta ligt te slapen. Het is trouwens in dit soort persoonlijke momenten dat Joostens personenregie op zijn best is. Zo zien we tijdens de instrumentale inleiding van die monoloog hoe Eboli het juwelenkistje van Elisabetta aan Filippo komt geven. Andere regisseurs ensceneren dit moment soms als een buitenechtelijke stoeipartij tussen Filippo en Eboli, maar Joosten doet het een stuk subtieler. Een kleine aanraking tussen beiden is voldoende om aan te geven dat er "iets" is.
Op muzikaal vlak is het spijtig genoeg niet allemaal zo verfijnd. Het begint al met de dirigent Andriy Yurkevych die het orkest als een pletwals laat spelen met bruuske overgangen. Maar ook de solisten zijn middelmatig, met een paar uitzonderingen.
Gianluca Terranova was vorig jaar de Luikse Duca (naast Leo Nucci's Rigoletto). Ik had verwacht dat een stevigere rol als Don Carlo hem beter zou liggen. Maar hij komt niet verder dan veel gebrul en weinig karaktertekening. Pas in het laatste bedrijf wordt hij wat beter, maar dan is het kalf al verdronken.
Ook de Elisabetta van Olesya Golovneva stelt teleur. Ze heeft natuurlijk het nadeel dat mijn vorige Elisabetta nog vers in het geheugen ligt... en met Anja Harteros valt niet te wedijveren. Elisabetta hoeft geen spinto te zijn, maar het helpt wel. Golovneva probeert het te zijn, maar enkel haar hoogte is goed. Haar middenstem heeft niet voldoende substantie, waardoor het afscheid van de Gravin van Aremberg met "Non pianger, mia compagna" en zijn grote stijgende lijnen pijnlijk wordt. Voor het grote Giustizia-moment heeft ze niet de slagkracht en elk mezza voce ontbreekt in "Tu che le vanità".
Laimonas Pautienius is min of meer in hetzelfde bedje ziek. Hij heeft echter wel een mooie timbre... als hij dat zou gebruiken voor lyrische rollen. Posa wordt wel meer door lyrische baritons gezongen, maar een échte Verdi-bariton kan veel meer diepte brengen. Pautienius is géén Verdi-bariton en worstelt met zijn hoge noten die op geen enkel moment dramatisch klinken. In zijn duet met Don Carlo klinkt hij week, in de scène met Elisabetta haalt hij die hoge noten niet en in de gedachtenwisseling met Filippo kraakt hij... en dat is enkel nog maar het eerste bedrijf.
Maar gelukkig is er de Roemeen Adrian Sâmpetrean. Hij is nog relatief jong (amper 33 jaar) om Filippo te zingen, maar hij doet dat met een nobele bas en met autoriteit. In "Ella giammai m'amò" bereikt hij nog niet het niveau van bijvoorbeeld een René Pape, maar hij graaft al goed in de verscheurende psychologie van Filippo. Hij krijgt op grootse wijze repliek van Sami Luttinen. Hij zingt de Grootinquisiteur met een zwarte bas en een dreigende diepte.
Ramona Zaharia is ook een naam om te onthouden. Ze beschikt over voldoende flexibiliteit om Eboli's Sluieraria "Nei giardin del bello" tot een goed einde te brengen. En ze heeft de nodige rauwe dramatiek voor "O don fatal", al mist ze op een haar na wel haar hoge noot.
Publicatie: zondag 20 maart 2016 om 09:30
Rubriek: Opera