Le roi Arthus in Parijs
Le roi Arthus werd in 1903 gecreëerd in Brussel, 100 jaar later werd dat gevierd met een nieuwe productie in de Munt. Het is de enige opera van Chausson en het is enigszins verbazingwekkend dat, naar verluidt, hij tot nu toe nooit scenisch opgevoerd werd in één van de Parijse operahuizen...
Je kan Le roi Arthus als de ontbrekende schakel beschouwen tussen Wagner en Debussy. De driehoeksverhouding tussen King Arthur (Arthus), zijn vrouw Guinevere (Genièvre) en zijn beste vriend Lancelot lijkt een doorslagje van Tristan und Isolde. Vooral in het tweede bedrijf - met het grote liefdesduet van Genièvre en Lancelot - heeft Chausson het moeilijk om uit de schaduw van Wagner te treden.
Chef-dirigent Philippe Jordan heeft minder moeite om Wagner los te laten. Hij dirigeert een op-en-top Franse opera met aandacht voor transparantie en mooie details van de blazers. Het is vooral in de orkestrale intermezzi tussen elke scène dat hij het orkest tot hoogtepunten beweegt. Graham Vick heeft zich kunnen bedwingen en laat het doek gesloten tijdens deze tussenspelen. Het is één van de weinige betere ideeën van de regisseur.
Graham Vick begint wel goed. In een idyllische wereld - een decor van een gelebloemenweide met een groene heuvel op de achtergrond - viert Arthus zijn overwinning op de Saksen. De ridders van de Ronde Tafel vormen een cirkel met hun zwaard in de grond geplant. Er wordt in de wei een huis gebouwd met een houten vloer en twee muren, in deze context is Walhalla niet ver weg. Genièvre wordt binnengedragen op een sofa... Vick heeft blijkbaar iets teveel naar de Salzburg-Traviata van Willy Decker gekeken.
De rest van de voorstelling bestaat vooral uit de aftakeling van dit uitgangspunt. De cirkel wordt verbroken, het huis wordt letterlijk op zijn kop gezet, de sofa gaat in de fik, de heuvel bladdert af. De parallel met het ten onder gaan van het huwelijk van Arthus en Genièvre en het verdwijnen van de Rondetafelridders is evident. Maar ik had toch iets geïnspireerders verwacht. Vooral het slot van de opera is een anti-climax als alle doden, inclusief Lancelot, verrijzen en het podium verlaten.
Naast de geniale Philippe Jordan, wordt de voorstelling gedeeltelijk gered door de zangers. De rol van Arthus is op het lijf geschreven van Thomas Hampson. Hij heeft de koninklijke uitstraling en zingt een doorleefde twijfelscène in het tweede bedrijf. Het enige probleem is zijn forte-zingen wat snel ontaardt in lelijk gebrul. Dat maakte dat zijn eerste indruk, met de overwinningsmonoloog, niet echt goed was. Sophie Koch is een even royale Genièvre, al blijft haar dictie zwak. Haar mahoniehouten mezzo vult moeiteloos de Bastille en blijft fantastisch klinken over heel haar bereik, al moet ze een paar keer diep uit haar borststem putten.
In de eerste reeks voorstellingen werd Lancelot gezongen door Roberto Alagna, terwijl voor de laatste drie voorstellingen de illustere NN. aangekondigd was. Dat bleek uiteindelijk Zoran Todorovich te zijn. Halverwege de voorstelling werd wel aangekondigd dat hij last had van een allergie, maar daar was niet echt iets van te merken. Hij klonk zoals altijd met een stevige en betrouwbare hoogte, weinig interpretatieve diepgang en niet altijd correct Frans. Bij de kleinere rollen moet de elegante tenor van Stanislas de Barbeyrac vermeld worden in de rol van Lyonnel. Zijn stem is mooi verder ontwikkeld sinds ik hem vier jaar geleden hoorde in de Elisabethwedstrijd... ik kijk ernaar uit om hem morgen terug te horen als Admète in Alceste.
Publicatie: maandag 15 juni 2015 om 07:50
Rubriek: Opera