Il Grand' Inquisitor

Il trovatore in de Munt

Il trovatore is één van die Verdi-opera's die niet zo vaak (meer) opgevoerd wordt omdat "men" het een te ingewikkeld verhaal zou vinden. Dat laatste is uiteraard onzin... je moet maar eens de verhaallijn van een willkeurige barokopera proberen te ontrafelen. Maar desalniettemin was dit seizoen voor mij het seizoen van Il trovatore. Het seizoen begon ermee in Luik en na de voorstelling in Bonn eindigde het ermee in de Munt.


foto © Bernd Uhlig

In de Munt begint de voorstelling met vijf minuten stilte. De vijf protagonisten arriveren in een oud landhuis waar ze door Azucena uitgenodigd werden om, een aantal jaren na de feiten, een en ander bij te praten. Op zich is dat al problematisch, want een paar jaar later zijn Manrico en Leonora nog altijd dood en toen we Azucena achterlieten was ze ook op sterven na dood. Maar dat zijn maar details voor een regisseur als Dmitri Tcherniakov, voor wie het libretto slechts het spreekwoordelijk "vodje papier" is... zoals hij ook al in andere producties liet blijken.

Dat concept kan hij wel een paar scènes volhouden, met Ferrando die het verhaal van Azucena's moeder vertelt of Leonora die vertelt hoe ze Manrico ontmoet heeft. Maar zoals bij alle conceptuele producties loopt het op een bepaald moment mis. Halverwege de kloosterscène begint het serieus te wringen. En voor het derde bedrijf doet hij zelfs geen moeite meer om de discrepantie tussen het libretto en zijn concept te verbergen. Hij zet zijn enscenering wel terug op de sporen als Luna op het einde van het derde bedrijf, na "Di quella pira", een kogel door het hoofd van Ferrando jaagt. De stoppen zijn bij hem volledig doorgeslagen... de geschiedenis herhaalt zich in het vierde bedrijf als herinneringen en werkelijkheid in elkaar overvloeien.

Deze psychologische sessies leggen hoofdzakelijk de nadruk op de driehoeksverhouding tussen Manrico, Leonora en Luna. De "wraak van de zigeunerin" verdwijnt daarmee naar het achterplan, wat ik een serieuze verzwakking van de opera vind. Om een en ander te laten werken, wordt het koor verbannen naar de orkestbak of naar de coulissen en alle comprimario-rollen worden geknipt. Hun tekst (en ook bepaalde koorteksten) worden door de vijf overgebleven protagonisten vertolkt. In sommige gevallen werkt dat, zoals Azucena die de replieken van Ines overneemt tijdens Leonora's "Tacea la notte". Maar als ze in de overgang naar "Di quella pira" hetzelfde doet met de tekst van Ruiz, dan klopt het langs geen kanten.


foto © Bernd Uhlig

Dit soort ingrepen worden altijd gedaan onder de mom van het verhaal duidelijker te maken, maar draaien bijna altijd averechts uit... ook in dit geval. In veel gevallen kunnen de meubels dan nog gered worden aan de muzikale kant, maar dat was hier ook niet helemaal het geval, met uitzondering van het orkest.

Marc Minkowski dirigeerde zijn eerste Verdi-opera. Het Muntorkest klonk echt mooi met een brede dynamiek, soms wat te traag naar mijn smaak (vooral tijdens de aria's van Leonora), maar altijd met aandacht voor de zangers en gedetailleerde orkestrale kleurtoetsen. Op zich is dat misschien ook niet te verwonderen... zeker nadat de diva-van-dienst een paar weken geleden het gerucht de wereld instuurde dat Minkowski de hele repetitieperiode geen woord tegen de zangers gezegd heeft. De prestaties van het orkest kunnen er maar wel bij gevaren hebben.

Die diva was Marina Poplavskaya en is in mijn oren totaal ongeschikt om Leonora te zingen. Deze partij vraagt een spinto-sopraan met noties belcanto. Poplavskaya voldoet noch aan de ene, noch aan de andere eis. De frasering van bijvoorbeeld "Tacea la notte" was problematisch, trillers zijn totaal afwezig, hoge noten worden meer geschreeuwd dan gezongen en in plaats van ze etherisch te laten zweven worden ze kort afgebroken. Tegen dat ze "D'amor sull'ali rosee" moet zingen, ligt haar stem in duigen en moet ze zich behelpen met expressief gebrul. Het feit dat ze tijdens die aria heel de tijd met haar gezicht tegen een muur staat, zal ook wel niet helpen... maar toch.

Misha Didyk was vorig jaar een redelijke Radamès in de Vlaamse Opera. Zijn Manrico is vergelijkbaar met goede momenten, vooral in het eerste bedrijf met een aanvaardbare "Deserto sulla terra". In "Ah, si ben mio" was het al minder evident om een egale lijn te vinden. Gelukkig liet hij de traditionele hoge do op het einde van "Di quella pira" achterwege. Ik had geen al te hoge verwachtingen voor de Luna van Dimitris Tiliakos na zijn miserabele Macbeth in Parijs (trouwens ook een Tcherniakov-creatie). Maar uiteindelijk blijkt hij een van de betere stemmen van de avond te zijn en zingt hij een stijlvolle "Il balen".

Sylvie Brunet heeft de klank voor Azucena, maar ze kon me op geen enkel moment ontroeren met haar toch wel staalheldere stem met beperkte hoogte en weinig zin voor nuance. Uiteindelijk was ik nog het meest overtuigd van de Ferrando van Giovanni Furlanetto en zijn meeslepende vertelling "Di due figli vivea", alhoewel zijn bas iets te lyrisch is voor de rest van de opera.

Publicatie: donderdag 5 juli 2012 om 16:00
Rubriek: Opera