Il Grand' Inquisitor

Macbeth in Keulen

Toen ik in 2000 de Macbeth-productie van Robert Carsen voor de eerste keer zag, lag de instorting van het ijzeren gordijn nog relatief vers in het geheugen. Het was toen ook niet moeilijk om in de Macbeths het Roemeense Ceausescu-koppel te herkennen. Dit seizoen herneemt de Keulse opera die productie en kan in Macbeth een willekeurige dictator - al dan niet uit het voormalig Oostblok - gezien worden.

De achtergrond van een betonnen muur met kogelgaten geeft aan dat er een oorlog aan de gang is en dat er executies uitgevoerd worden. In de openingsscène komen de heksen - voorgesteld als een bende wilde kuisvrouwen - het bloed van de muur en de vloer schrobben. Ook de "verdwijningen" zijn schering en inslag in dit soort regimes. Carsen beeldt dit treffend uit tijdens "Patria oppressa" als het voltallige koor met foto's van hun familieleden postvatten voor de muur en die nadien tegen de muur kleven.

De verschillende grijstinten, de vloeiende enscenering, het vleugje naakt van de verschijningen, de interactie tussen Macbeth en de Lady, de enscenering van de dood op Banco terwijl hij aan het werk is in zijn kantoor... overal zie je de kenmerken van Carsens stijl. Het is een enscenering die na al die jaren nog altijd het bekijken waard is.

Op vocaal vlak liggen de zaken een stuk penibeler.

De bas-bariton Thomas J. Mayer heeft reeds Wotan op zijn CV staan. Dat maakt dat hij wel de juiste vocale kleur heeft voor Macbeth. Maar zijn stem heeft aanvankelijk niet de projectiemogelijkheden om tot boven in de zaal te geraken. Pas als hij in het laatste bedrijf zijn grote aria "Pietà, rispetto, amore" zingt, lijkt hij eindelijk de respons van de zaal gevonden te hebben.

Hetzelfde geldt voor de Lady Macbeth van Dalia Schaechter. Zij lijkt zich ook te sparen tot haar slaapwandelscène. Zij is nochtans een van de huiszangers in Keulen en zingt meestal alle Wagner-mezzorollen. Ze is uiteraard niet de eerste mezzo die zich aan Lady Macbeth waagt, maar in haar geval is het geen onverdeeld succes. Haar hoog register ligt niet natuurlijk en je ziet haar effectief de hoogste noten voorbereiden om ze er dan - weliswaar juist - uit te persen. Ik had ook vaak de indruk dat ze net iets na het orkest kwam.

Tot het vierde bedrijf had ik het gevoel dat die projectieproblemen misschien aan mijn plaats lag (eerste rij in het midden van het tweede balkon). Maar na "Patria oppressa" verschijnt Enrique Folger voor Macduffs romanza "Ah, la paterna mano" en ineens gaat er een andere wereld open. Zijn stem vult met gemak de hele zaal. Het was ook het eerste moment dat ik echt het gevoel had dat ik in een operavoorstelling zat. Misschien dat Mayer en Schaechter zich hierdoor lieten inspireren voor hun twee hoger genoemde scènes die wel geslaagd waren.

Tenslotte nog een woordje over Stefan Kocán. Ik heb al eerder geschreven dat ik deze jonge bas nog niet rijp vind voor het grote Verdi-repertoire. In Banco's grote aria zit geen lijn, geen gevoel, geen variatie. Volgens mij zou hij moeten overschakelen op een dieet van Figaro's en Leporello's... Maar echte Verdi-bassen zijn waarschijnlijk nog zeldzamer dan Wagner-tenors en de verleiding is dan ook groot om bassen te vroeg in dit repertoire te gooien.

Publicatie: zaterdag 20 februari 2010 om 10:13
Rubriek: Opera