Das Rheingold in Essen
Gespreid over drie seizoenen, timmert de opera van Essen aan een nieuwe Der Ring des Nibelungen. In 2010 moet alles rond zijn, net op tijd voor Ruhr 2010. Het bindend element is intendant en dirigent Stefan Soltesz. Vier verschillende regisseurs zullen de vier opera's regisseren.
Met vier regisseurs moet niet gehoopt worden op een coherente visie tussen de opera's. Dit heeft wel het voordeel dat als iemand uitvalt, het mogelijk blijft om een andere regisseur te vragen zonder dat heel het project in duigen valt. Maar ook... als een regisseur een voorstelling om zeep helpt, dat er nog drie andere zijn om de zaak te redden. Of zoals Stefan Soltesz het in een interview in Der Westen formuleert: "Sollte nämlich einer seine Sache in den Sand setzen, sind immer noch drei da, die den Karren aus dem Dreck ziehen können."
De regisseur Tilman Knabe mocht de spits afbijten met Das Rheingold en er moet al meteen gehoopt worden op de drie andere om de "kar uit het slijk te trekken". A priori, lijkt het een goed idee om een poppenkastdecor te bouwen (Alfred Peter is de decorontwerper) waar heel de wereld tegelijk zichtbaar zijn. Linksboven zien we de godenwereld, rechtsboven is een klein bureautje waar de reuzen hun plannen voor Walhalla uittekenen, daaronder en in een betonnen schacht in het midden is Nibelheim. Onder de godenwereld wonen de Rheintöchter in een gouden kelder.
Die Rheintöchter zouden in deze enscenering echter beter als Rheinhuren omschreven worden. Tijdens de prelude van Das Rheingold is seks alomtegenwoordig. Twee Rheintöchter houden zich met Wotan bezig, terwijl Fricka in een kast aan het rommelen is en Freia een appel poetst. Froh en Donner vormen een homokoppel die zich uitleven in SM- en andere spelletjes. Alberich begluurt de derde Rheintöchter terwijl hij masturbeert. Provoceren omwille van het provoceren, schijnt hier de bedoeling te zijn. Het is allemaal net iets té overdreven.
Maar deze vulgariteiten zijn eigenlijk niet het probleem. Ten gevolge van dat poppenkastdecor staat iedereen constant op het podium, en al die goden, reuzen en nibelungen moeten iets te doen hebben terwijl ze niet moeten zingen. Knabe bedenkt dan allerlei nevenintriges. Fasolt gaat op "bezoek" bij de Rheintöchter, en Loge is ook de boekhouder die zich ontfermt over hun papierwinkel. Froh en Donner maken uitstapjes naar Nibelheim om een Nibelung - later blijkt dat Mime te zijn - in elkaar te slaan. Ze pakken ook Fasolt aan met maffia-praktijken; de gewonde Fasolt wordt dan door Freia gered en verzorgd. Alberich ontvangt de Rheintöchter, de gordijnen gaan dicht maar de orgastische kreten blijven wel hoorbaar.
Al die extraatjes leiden af. Ook de vermenging van de verschillende werelden stoort me. Een uitzonderlijke keer brengt het wel iets bij. Nadat de reuzen Freia meegenomen hebben, zien we haar vastgebonden zitten in hun kantoortje en zien we dat er sympathie groeit tussen Freia en Fasolt. Maar dat is slechts een van de weinige positieve elementen. Het zal ook niemand verbazen dat in Duitse kranten na de première melding gemaakt werd van boegeroep op het einde van de voorstelling. En zelfs gisteren was er een eenzame boeroeper te horen. Maar dat is blijkbaar de bedoeling. In een interview in Die Welt laat Stefan Soltesz optekenen:
Als Chefdirigent und Intendant, der nicht Regie führt, bin ich in punkto Regie unvoreingenommen und lasse andere Handschriften zu. Provozieren und irritieren gehört für mich dazu; denn das wollten auch die Komponisten, wie Wagner und Strauss, als sie die Werke schrieben. Meinen Regisseuren fehlt etwas, wenn es keine lautstarken Buhrufe gibt.
Met andere woorden... mission accomplished !
Als tegenreactie worden de zangers dan bedolven onder bravo's. Het publiek wil zich wijsmaken dat alhoewel de productie op niets trekt, de muziek toch goed is. Maar in de voorstelling gisteren was er weinig reden tot juichen, op een paar uitzonderingen na. Op de orkestrale kant is weinig aan te merken. Stefan Soltesz laat een mooie tocht van en naar Nibelheim weerklinken, de regenboog naar Walhalla is ook in al zijn pracht hoorbaar. De rest klinkt allemaal licht en luchtig en transparant, waarbij de zangers positief uit de balans met het orkest komen.
De meeste rollen worden door vaste zangers uit de troupe bezet, maar die komen nauwelijks boven de middelmaat uit. Ildiko Szönyi is een schril brullende Fricka, Rainer Maria Röhr (Loge) heeft een heel onaangename stem en zingt in een andere toonhoogte dan de rest van de zangers. Marcel Rosca zingt Fafner met een vibrato tot aan de andere kant van de Rijn en de Fasolt van Andreas Macco is weinig interessant. Almas Svilpa is een jonge Wotan, waar nog maar weinig bezieling en autoriteit van uitgaat.
Jochen Schmeckenbecher geeft wel zijn indrukwekkende stem aan Alberich, maar het is allemaal nogal monotoon en eendimensionaal. Pas nadat hij de ring terug kwijt is, komt er een halve dimensie bij in zijn interpretatie, die culmineert in zijn "Fluch". Mime heeft weliswaar veel minder te zingen, maar ik vond Albrecht Kludszuweit een van de boeiendste zangers in deze Rheingold. Ik was ook onder de indruk van de grote altstem van Lyubov Sokolova tijdens haar korte interventie als Erda.
Op het einde van de voorstelling plaatst Loge een lading dynamiet en sluipt weg door de zaal. Ik weet niet of dit een idee van de regisseur of van de zangers is. Hoedanook is dit nog de beste oplossing voor deze productie. Opblazen die handel...
Publicatie: zondag 16 november 2008 om 11:57
Rubriek: Opera