Il Grand' Inquisitor

Tre Intermezzi in Luik

A priori leek het idee van de Waalse Opera om drie intermezzo's van drie verschillende componisten te combineren in één avond wel interessant. Het is onbekend buffo-repertoire dat men anders nooit te horen of te zien krijgt. En alhoewel het een redelijk onderhoudende avond was, was het toch niet wat ik gehoopt of verwacht had.

Het is natuurlijk eigen aan het genre dat deze mini-opera's vaak niemendalletjes zijn. Ze hadden als doel om opgevoerd te worden -misschien zelfs letterlijk- tussen de soep en de patatten van een opera-seria-avond. Ze moesten dus als een divertissement dienen na een reeks serieuze da capo-aria's. Voor de onderwerpen komen vaak dezelfde ruzieënde koppels, oude mannen die nog wel een jong blaadje lusten of verkleedpartijen terug. De karaktertekening is vaak karikaturaal en de muziek voorspelbaar. Dat was niet anders bij de keuze die ze in Luik gemaakt hebben.

Het eerste werkje van de avond, Il maestro di cappella van Domenico Cimarosa, beviel me nog het best... net omwille van zijn originaliteit. Het duurt maar ongeveer 20 minuten en handelt over een orkestrepetitie waarbij de kapelmeester probeert een van zijn aria's gerepeteerd te krijgen. Het grootste deel speelt zich dan ook letterlijk in de orkestbak af. Voor de gelegenheid is die verhoogd tot ongeveer parterrehoogte. Alberto Rinaldi vertolkte de rol van de kapelmeester, en zou ook in de twee andere intermezzo's optreden. Het is een zanger die al een tijdje meegaat (in zijn bio staat dat hij zijn Scaladebuut in 1966 maakte), en dat was er ook aan te merken. Zijn stem heeft nog weinig glans en droeg soms nauwelijks tot voorbij het orkest.

De twee andere intermezzo's hadden twee of drie zangpartijen en de actie werd ook iets breder. De regie van de nieuwe intendant Stefano Mazzonis di Pralafera vond ik toch maar zwak. Aangezien een intermezzo opgevoerd moest worden in een eenvoudig decor dat snel voor het "grote" decor geplaatst moest kunnen worden, probeerden ze het in Luik ook op deze "authentieke" manier te doen. En dat was een vergissing. Het ziet er allemaal goedkoop en schooltoneelachtig uit. Hij probeert wat eenheid in de drie werken te krijgen door twee figuranten telkens in een of andere gedaante te laten terugkeren als souffleur, dienaar, tovenaar, ... maar ze liepen meer in de weg dan wat anders. In het slot van het tweede intermezzo, La Zingara van ene Rinaldo Da Capua, doet ook even het koor mee en hun dans- en acteerprestaties waren beschamend. Heel het slot viel daardoor in duigen en eindigde spanningsloos.

La Zingara gaat over een jonge zigeunerin Nisa die samen met haar broer Tagliaborse probeert om de rijke koopman Calcante erin te luizen om met haar te trouwen (waar ze uiteraard in slaagt). Calcante was weer Rinaldi. Max René Cosotti "zong" de broer, niet gehinderd door het ontbreken van een stem. Het enige positieve was de fris vertolkte Nisa van Hendrickje Van Kerckhove. In Il Giocatore van Luigi Cherubini (beter bekend van Medea) kreeg Rinaldi, nu in de rol van Bacocco, repliek van de mezzo Sabine Willeit als diens vrouw Serpilla. Ook zij zingt Rinaldi van de scène, alhoewel ze geen echt aantrekkelijke stem heeft.

Een gemiste kans.

Publicatie: woensdag 24 oktober 2007 om 16:52
Rubriek: Opera