Das Rheingold in Luik
Der Ring des Nibelungen programmeren is altijd een hele onderneming. Toen verleden jaar aangekondigd werd dat de opera van Luik zich ook aan Wagners magnus opus zou wagen, werden hier en daar dan ook enige wenkbrauwen gefronst. Maar ze zijn dus nu gestart met Das Rheingold voor de eerste Ring-enscenering uit hun geschiedenis.
Het eerste wat opvalt, is de plaatsing van het orkest. Dat zit niet in de orkestbak, maar "zweeft" achteraan op de scene op ongeveer vijf meter hoogte achter een gaas. Jean-Louis Grinda, de regisseur en tevens directeur van de Waalse Opera, wil daarmee terug gaan naar de oorsprong van de opera en het orkest de rol van een Grieks koor geven dat commentaar geeft bij het gebeuren. Of zoals de decorontwerper Eric Chevalier in het programmaboek schrijft over het orkest: "Il est le fleuve, la forêt, les montagnes". Het zou dus niet de bedoeling zijn om Wagners verborgen orkest na te bootsen.
Het resultaat hiervan is dat de akoestiek van het operahuis op zijn kop gezet wordt. Ik had vooraf even gevreesd dat het orkest de zangers zou overspoelen, maar dat bleek helemaal niet het geval te zijn... toch niet op de plaats waar ik zat. Ik kan me voorstellen dat de hoge plaatsing van het orkest wel een heterogene spreiding van het geluid doorheen de zaal geeft omdat het geluid in meer of mindere mate in de coulissen verdwijnt. De balans was dus niet wat ze zou moeten zijn, maar was wel in het voordeel van de zangers... maar daar heb ik geen probleem mee.
Een tweede gevolg is dat de orkestbak dichtgemaakt werd en de scene een heel stuk dieper de zaal in komt. Op de plaats van de orkestbak is er een wijde sleuf van waaruit de Rheintöchter opduiken. Elk gezeten op hun eigen rots - zoals de Lorelei maar dan in drievoud - houden ze de zot met de geile Alberich, die vertolkt wordt door Werner Van Mechelen. A priori, leek me dat geen evidente rolbezetting, maar Werner Van Mechelen blijkt toch een onverwacht overtuigende Alberich te zijn... zowel op het dramatische als het vocale vlak. Hij kleurt zijn stem voldoende donker en probeert zijn gebrek aan lage noten te maskeren met dramatisch gesnauw. Vooral op het moment dat hij de liefde afzweert met "so verfluch' ich die Liebe!" wordt dit duidelijk... maar desalniettemin een mooie prestatie.
Om de scenewisseling naar de goden te maken, wordt er een soort schuif opengetroken vanonder het orkest. Op dit plateau, dat wat doet denken aan een onderdeel van een speelgoedtreinlandschap, liggen de goden. Jean-Philippe Lafont is uiterlijk een indrukwekkende Wotan, inclusief ooglap en speer. Vocaal is hij aanvaardbaar, alhoewel zijn vibrato niet altijd even stabiel is. Aan zijn zijde zingt Martine Surais een rampzalige Fricka met een stem als een misthoorn, een "wobble" om U tegen te zeggen en een geglij rond de noten waarmee ze de Elfstedentocht kan winnen. Zij is eigenlijk de enig echt zwakke schakel in deze bezetting.
De twee reuzen, gezongen door Tómas Tómasson en Léonard Graus, worden uitvergroot door slim gebruik te maken van schaduwen die van achter het gaas geprojecteerd worden.
De afdaling naar Nibelheim wordt uitgebeeld door een plateau van een paar verdiepingen naar boven te laten bewegen terwijl Wotan en Loge naar beneden afdalen. Het is een eenvoudige oplossing, maar een die heel goed werkt. De derde scene is altijd problematisch met al de gedaanteveranderingen dankzij de Tarnhelm. En ook in deze productie wordt er gegniffeld als Alberich zich in een pad verandert, maar daar moet een regisseur nu eenmaal mee leven. De tenor James McLean zet een heel stijlvolle Loge neer, die de uitstraling heeft van een echte god en niet de half-god die hij eigenlijk is... ook een zeer overtuigende vertolking.
Dit is zeker een meer dan verdienstelijke productie en het is nu afwachten hoe volgende maand Die Walküre aangepakt wordt.
Wordt vervolgd...
Publicatie: maandag 5 mei 2003 om 21:33
Rubriek: Opera