Il Grand' Inquisitor

Henschel en Quasthoff in Schwarzenberg

Afgelopen weekend was baritonweekend op de Schubertiade, alhoewel dat niet zo gepland was. Jonas Kaufmann zou zondagnamiddag Die schöne Müllerin zingen, maar hij was ziek en werd vervangen door Dietrich Henschel. Thomas Quasthoff verving 's avonds Edita Gruberova.

Het concert op zaterdag was een atypisch concert voor de Schubertiade met enkel muziek van Bach. De Berliner Barock Solisten (leden van de Berliner Philharmoniker) speelden de Ouverture Nr. 1 en het Dubbelconcerto voor viool en hobo (BWV 1060) met Rainer Kussmaul (viool) en Albrecht Mayer (hobo).

Maar mijn aandacht ging vooral naar de twee Bach-kantates met Thomas Quasthoff als solist. In Der Friede sei mit dir (BWV 158) klonk hij wat vermoeid. Vooral in de aria Welt, ade, ich bin dein müde waren er een paar onnauwkeurigheden waar te nemen en in het arioso verwachtte ik een triller bij "... mit himmlischen Kronen", maar die liet hij achterwege.

Voor het bekende Ich habe genug (BWV 82) was hij terug op het niveau dat ik van hem verwacht. Schlummert ein was quasi-perfect. Het eerste deel werd onaards teder en intiem gezongen... en het da capo was zo mogelijk nog ontroerender. In het middendeel zong hij wél een - zij het subtiele - triller.

Dietrich Henschel nam zondagnamiddag zowel het het programma als de pianist (Helmut Deutsch) van Jonas Kaufmann over. Dietrich Henschel heeft de meest onwaarschijnlijke stem om in de jonge molenaarsknecht te doen geloven. Vooral voor de eerste helft van de cyclus is toch een minimum aan klankschoonheid nodig, waarover hij niet beschikt. Maar het portretteren van een getormenteerde romantische ziel ligt hem dan weer perfect.

Daarom dat het pas écht goed werd na de reality-check van Der Jäger en Eifersucht und Stolz. Het is met Die liebe Farbe dat hij de eerste keer ontroert en met Trockne Blumen creëert hij een beklemmende sfeer. Spijtig dat hij de kracht miste voor de climaxen in Ungeduld of Mein!, en dat hij in het slotlied Des Baches Wiegenlied een paar keer de tekst kwijt raakte. Daarom misschien dat hij drie bisnummers gaf... Der Musensohn (als contrast kan dat tellen), Schlegels Der Wanderer en Mayrhofers Der Schiffer.

Voor het hoofdstuk fait-divers moet ik vermelden dat er een paar idioten in de zaal zaten die dachten dat ze bij het twaalde lied Pause moesten applaudisseren... omdat ze dachten dat het pauze was.

Het vervangprogramma dat Thomas Quasthoff en Justus Zeyen zondagavond voorstelden, hadden we al bij eerdere Schubertiades gehoord, met bekende Schubertliederen voor en Brahms' Opus 32 na de pauze.

Nog voor Quasthoff één noot gezongen had, was het duidelijk dat hij goed geluimd was en dat we een meesterlijk recital konden verwachten. Hij begon met zich te verontschuldigen bij de Gruberova-fans dat ze die avond geen sopraantonen zouden horen, maar hoopte dat ze zich toch niet zouden vervelen. Daarna volgde een grandioze Prometheus.

Het is een cliché om liederen als mini-opera's te omschrijven. Maar in het geval van Quasthoff die Prometheus is er geen passendere omschrijving denkbaar. Een voorbeeld... het lied eindigt met "... wie ich" en zelfs in die ene slotlettergreep varieert hij dynamiek, kleur en timbre om zowel verbittering en verachting uit te drukken. Hetzelfde en meer was onder verschillende gedaanten te horen in de rest van het lied.

Grenzen der Menschheit is nog zo'n lied met bovenmenselijke dimensies. Quasthoff zingt het opvallend teruggehouden, maar wel met een magistraal diminuendo voor "Was unterschiedet Götter von Menschen". Dit lied leent zich ook perfect om zijn ronkende bastonen in te zetten. Nooit verlegen om het publiek tot de orde te roepen kwam na Grenzen der Menschheit plots een "pssst" van het podium met de suggestie dat "ze maar thuis moesten hoesten"... daarna was het opvallend stiller. Meer Schubert-hoogtepunten volgden: Der Zwerg, Auf der Bruck, Die Forelle, ...

Het Opus 32 van Brahms vind ik - als geheel - geen meesterwerk. Daarvoor zitten er iets teveel tweederangsliederen in... maar het begint wel indrukwekkend met Wie rafft' ich mich auf in der Nacht en eindigt met het meesterwerk Wie bist du, meine Königin. Quasthoff zingt het desalniettemin fantastisch met bijvoorbeeld een strelend "wonnevoll" in het slotlied. Justus Zeyen haalde allerlei details uit zijn piano, zoals de fonkelende sterren in het eerste lied.

Voor de bisnummers keerden ze terug naar Schubert met eerst Der Wanderer (deze keer die van Schmidt von Lübeck) en daarna werden we de nacht ingestuurd met eerst Im Abendrot en tot slot Nacht und Träume... De nachthemel in Schwarzenberg staat trouwens vol sterren die in Vlaanderen nooit zichtbaar zijn omwille van onze alom geroemde lichtvervuiling. Maar in het Bregenzer Wald zie je zelfs de Melkweg met het blote oog... "Heil'ge Nacht, du sinkest nieder" inderdaad.

Publicatie: maandag 5 september 2005 om 19:08
Rubriek: Liedrecital