Il Grand' Inquisitor

Christiane Karg in Stuttgart*

Op 8 juli vond het eerste recital van de Internationale Hugo-Wolf-Akademie plaats na de eerste lockdown én met publiek in de zaal. In de Staatsgalerie Stuttgart weerklonken toen Schubertliederen, uitgevoerd door Christiane Karg en Gerold Huber. Dit recital werd vandaag online gezet in de IHWA LiedBühne.

Bij een recital van Christiane Karg weet je op voorhand dat het puur genieten wordt. Dat was ook nu het geval. In het intelligent opgebouwd programma kan je "Italië" als rode draad herkennen. Ze begonnen in de Oudheid met figuren uit de Griekse en Romeinse mythologie. Het Schiller-lamento Die Götter Griechenlands en Mayrhofers Memnon zetten meteen de sfeer voor het eerste grote opera-achtige lied Iphigenia. Karg drukt in een Gluckiaanse stijl perfect Iphigenia's heimwee uit die evolueert naar een lamento om lyrisch te eindigen als ze haar godin aanroept.

Iphigenia hoor je even zelden in een recital als Klage der Ceres en dat is eigenlijk al reden genoeg om dit recital te beluisteren. Het is een typische lange Schillerballade die de legende van de treurende Ceres beschrijft (Pluto heeft haar dochter Proserpina geschaakt om met haar te trouwen, maar ze mag van Zeus zes maanden per jaar terugkeren naar de aarde). Je kan Proserpina ook zien als een lente-godin die ervoor zorgt dat alles terug begint te groeien en bloeien. Die lente hoor je meteen in de piano-inleiding en ook later in de duistere overgang van winter naar lente als Ceres herenigd wordt met haar dochter. Maar er is ook veel dramatiek te horen als Karg de "Mutter Qual" expressief uitdrukt, afgewisseld met lyrische momenten als bijvoorbeeld Oreade aan Ceres meldt dat Proserpina niet terug zal komen. Enkel voor de strofe "Wer wird nach dem düstern Strande meines Grames Bote sein?" had ik misschien iets meer dramatisch gewicht in Kargs stem gewenst, al beheerst ze wel de ruime tessituur van dit lied.

Dan maken we een sprong in de tijd, maar blijven met Mignon in Italië. Net zoals Iphigenia horen we heimwee in "Kennst du das Land", waarbij Karg elke strofe een eigen karakter geeft. Het hoogtepunt van het recital was haar hartverscheurende vertolking van Nur wer die Sehnsucht kennt. Als je wil weten hoe "Sehnsucht" klinkt... zo dus. Zelden heb ik het ondraaglijk leiden van Mignon zo schrijnend uitgedrukt gehoord. De twee andere Mignon-liederen waren eerder curiositeiten, aangezien ze gekozen hadden voor eerdere versies van deze liederen. In de eerste versie van Heiss mich nicht reden (D726) zijn al de contouren van het finale lied hoorbaar, al heeft "allein ein Schwur drückt mir die Lippen zu" nog niet hetzelfde dramatisch gewicht. De derde versie van So lasst mich scheinen (D727) is wel totaal anders, simpeler ook en daardoor misschien meer in overeenstemming met Mignon.

Om af te sluiten, hadden ze een aantal Italiaanse Schubertliederen geselecteerd. In de Vier Canzonen (D688) horen we een andere kant van Christiane Karg met bijvoorbeeld een charmante Guarda che bianca luna, wat moeiteloos als een Rossiniaans gondellied zou kunnen doorgaan, of de passionele eeuwigeliefdeverklaring van Mio ben ricordati. Met Vedi, quanto adoro eindigen we bij het lamento van de verlaten Dido en werd de cirkel naar de Antieke Oudheid gerond. Zelfs de twee bisnummers pasten in het plaatje met Venus die uit de golven stapt in Son fra l'onde en het Lied eines Schiffers an die Dioskuren.

Publicatie: zondag 1 november 2020 om 19:55
Rubriek: Liedrecital