Il Grand' Inquisitor

Cavalleria Rusticana en Pagliacci in Luik

De Waalse Opera heeft de tenor José Cura gevraagd om een nieuwe productie van het eeuwige tweeluik Cavalleria Rusticana en Pagliacci te regisseren. Hij is erin geslaagd om de twee opera's te integreren tot één samenhangende voorstelling.

Hij doet dit in de eerste plaats door de actie van de twee opera's te verplaatsen naar "La Boca", de Italiaanse wijk van Buenos Aires. Op zich is dat niet zo belangrijk, maar het geeft Cura - hij is ook de decorontwerper - de mogelijkheid om de kleurrijke Caminito-straat na te bouwen.

De echte vondst om de twee opera's met elkaar te verbinden, ligt in de figuur van Mamma Lucia, die een café uitbaat. Ze heeft twee zonen: Turriddu die voor de wijn zorgt en Silvio die barman is. Op het einde van de avond zijn de twee broers gedood door de jaloerse echtgenoten van hun respectievelijke geliefden en is het Mamma Lucia die de slotwoorden "La commedia è finita" uitroept.

Om de eenheid te bewaren, zijn de karakters uit Cavalleria ook nog aanwezig in Pagliacci. We zien de hoogzwangere Santuzza (we zijn ondertussen zes maanden verder), die inwoont bij Mamma Lucia. Alfio en Lola betrekken nog altijd de kamers boven het café, al loopt Lola er wel bont en blauw geslagen bij.

Cura geeft ook de twee componisten een rolletje in de voorstelling. Een figurant speelt Mascagni tijdens Cavalleria en observeert wat er allemaal gebeurt... ongetwijfeld als inspiratie voor zijn opera, kwestie van de betekenis van "verismo" even tastbaar te maken. Voor Pagliaccio gaat hij nog een stap verder en laat hij Leoncavallo de Prologo zingen, wat ik ook een zeer geslaagd idee vond.

Terwijl de enscenering nauwelijks zwakke momenten kent, kan dat niet gezegd worden van de muzikale kant. Het koor was bijvoorbeeld op sommige momenten, maar vooral tijdens Cavalleria, pijnlijk onsamenhangend met foute en ongelijke inzetten.

José Cura cumuleerde uiteraard ook de twee tenorpartijen. Ondanks zijn donker timbre, leek Turriddu hem beter te liggen dan Canio. Zijn stem klinkt volledig homogeen en krachtig, alhoewel zijn hoge noten nooit echt stralen. "Mamma, quel vino è generoso" was zijn ontroerend hoogtepunt. Als Canio was hij iets wisselvalliger. In "Vesti la giubba" kende hij een paar zwakke maten en even een overslaande stem, maar met "No, Pagliaccio non son" herpakte hij zich totaal.

Zijn twee tegenspeelsters waren zeer verschillend. Het was een kanjer van een misbezetting en misschien zelfs misdadig om Marie Kalinine Santuzza te laten zingen. Deze jonge Franse mezzo staat nog maar sinds 2005 op de planken en haar stem ligt nu al in duigen. Haar frasering en legato zijn ver te zoeken en ze moet het vooral hebben van veel geluidsvolume, maar gezond klinkt het niet. Wat een verschil met Sofia Soloviy, die een mooie lyrische Nedda zingt en heerlijk doorheen "Stridono lassù" trippelt.

Bij de baritons is Elia Fabbian een ontdekking. Hij zingt Alfio met een gepaste robuuste stem, maar ook met warmte en inleving. Zoals gezegd zong "Leoncavallo" de Prologo, en voor die ene aria hebben ze Philippe Rouillon geëngageerd. Spijtig genoeg zong hij niet - zoals gebruikelijk - de rol van Tonio. Daarvoor hebben ze ene Marco Danieli gevraagd, een totaal stemloze bariton die niet verder komt dan wat fluisterend markeren. Gabriele Nani was daarentegen wel een vlotte Silvio.

Om te eindigen... voor Mamma Lucia hebben ze nog eens Mady Urbain gevraagd. Zo lang ik al naar de opera in Luik ga, heb ik haar bijna elk seizoen wel eens gehoord. Na 40 jaar Luikse carrière neemt ze met deze rol afscheid van het podium.

Publicatie: woensdag 21 november 2012 om 21:30
Rubriek: Opera