IMKEB 2011 - Finale, dag 3
Ik had weinig hoge verwachtingen voor de derde finaledag van de Koningin Elisabethwedstrijd. Twee Russen en één Belg, of ook twee baritons en één sopraan, traden op. Ik had a priori vooral problemen met de twee baritons, die volgens mij niets te zoeken hebben in deze finale... en die indruk hebben ze met glans bevestigd.
De Russische bariton Konstantin Shushakov bracht een programma dat voor de helft omgegooid was in vergelijking met wat oorspronkelijk aangekondigd was. Net zoals in de eerste ronde begon hij met Edgars Questo amor. Ik vraag me trouwens af waar die aria zo opeens vandaan komt ? Ik heb hem de afgelopen weken op het concours meer gehoord dan de twintig jaar ervoor... Shushakov bracht een vertolking van het type wel-beeld-geen-klank. Zijn stem geraakt amper over de bloembakken en uit wat er dan over geraakt blijkt weinig variatie. Yeletsky's Ya vas lioubliou past beter bij de klank van zijn stem, maar qua projectie en interpretatie is het meer van het zelfde. Vervolgens zong hij dezelfde liederen uit "Lieder eines fahrenden Gesellen" die Lee twee dagen eerder gezongen had, maar met iets meer inleving en contrast. Hij probeerde zelfs redelijk piano te zingen in Ging heut' morgens übers Feld, maar die pianissimo op "mir nimmer" aan het slot klonk penibel genepen.
Hij besloot met de concertaria Rivolgete a lui lo sguardo van Mozart. Het is een aria die ook op een van zijn halve finale-programma's stond, waardoor hij eigenlijk niet in de finale mag opgevoerd worden. Maar ja, zoals al eerder gezegd... het wedstrijdreglement is er om genegeerd te worden. Hij heeft wel de pech dat dit een aria is die in mijn geheugen gegrift staat in de versie van Thomas Quasthoff. Het is dan ook onbegonnen werk om daarmee te concurreren, maar zelfs zonder die referentie bakt hij er niet veel van. Hij speelt wel wat met de medeklinkers om toch wat expressie de zaal in te gooien, maar dat is nog geen interpretatie. De lijn "se cantiam col trillo solo" schreeuwt om een triller. Daar vertraagt hij tot hij de individuele noten van de triller apart kan zingen en tenslotte duwt hij langs onder op het hoge fedeltà-slot.
Over de Belgische bariton Sébastien Parotte heb ik al voldoende mijn onbegrip beschreven. Maar ik voel me in goed gezelschap als zelfs José Van Dam weinig vertrouwen heeft in zijn poulain, zoals hij zich liet ontglippen in de eerste Nacht van de Koningin. Parotte begon met Why do the nations so furiously rage together uit de "Messiah". Hij zingt met een gezwollen tong, waardoor alle tekst één grote puree wordt, en zijn lage noten dragen totaal niet. Alhoewel hij zichzelf een bariton noemt, is het dan wel vreemd dat hij vooral basaria's uitkiest. Verdi's Silva is zeker een baspartij, Aleko en de Damnation-Mephistophélès zijn ook eerder bas-baritonrepertoire.
Bij Silva's Infelice, e tuo credevi kreeg ik plaatsvervangende ademsnood als ik hem bezig hoor. Uiteraard moest het publiek weer beginnen applaudisseren voor de cabaletta, waarin Parotte een prachtige imitatie van een misthoorn gaf. Net zoals in de eerste ronde, heeft hij te weinig bas voor Aleko's cavatina. Het blijft verbazen hoe slordig hij omspringt met zijn eigen taal. Ik begreep nauwelijks iets van Méphistophélès' Une puce gentille. Daarnaast vermorzelde hij alle slotnoten aan het eind van elke strofe. Als slot zong hij Don Giovanni's Champagne-aria en het publiek ging uit de bol...
Met de Russische sopraan Elena Galitskaya eindigden we toch nog in schoonheid. Beginnen met Cleopatra's Piangerò la sorte mia houdt een groot risico in. Het is het soort aria waarin niets te verbergen valt. Het vraagt een perfecte stembeheersing, een feilloos mezza voce en - als het even kan - ook nog een ontroerende tekstprojectie. Galitskaya heeft dat allemaal in huis, waardoor ze meteen het publiek voor zich innam. Op die ontroering moest ik wel wachten tot het da capo-gedeelte. Ze zong daarna Despina's Una donna a quindici anni met dezelfde spittante koketterie als haar Norina uit de eerste ronde. Als het Sneeuwmeisje zong ze Vielikii Tsar. In deze aria had ik liever iets meer stem gehoord, maar haar vertolking liet een doorleefde indruk na.
Als sopraan-Rosina zong ze een degelijke Una voce poco fà. De inleiding was goed, maar vanaf "Io sono docile" is ze niet flirterig of charmant genoeg. Ze heeft wel een ongelooflijk mooie hoogte. O mio babbino caro is nog zo'n lastige waar lichte sopranen zich gemakkelijk aan mispakken. Maar voor een keer kon Carlo Rizzi het Muntorkest in bedwang houden, zodat Galitaskaya kon schitteren. Ze eindigde met Juliettes wals Ah, je veux vivre. Bij haar is het niet zomaar een bravourestukje, maar is er ook plaats voor emotie en diepere gevoelens in het middendeel. Eigenhandig heeft ze zo deze finale-avond toch nog kunnen redden.
Publicatie: vrijdag 20 mei 2011 om 22:40
Rubriek: Concert