Capriccio Première Portraits
Het Oostenrijkse platenlabel Capriccio is met "Première Portraits" een nieuwe reeks gestart. Hun doel is om jonge artiesten de kans te geven om een eerste CD op te nemen. Momenteel zijn er al zeven opnames uitgebracht, vier daarvan met Duitse liederen. Op één opname na, is Charles Spencer telkens de pianist.
De Première Portraits zijn minimalistisch opgevat. De documentatie bij de CD's is vrij summier: enkel een korte biografie van de artiesten en een (niet altijd foutloos) lijstje met de liederen... geen achtergrond- of liedteksten.
Voor de eerste CD met de bariton Thilo Dahlmann is dat niet zo erg. Hij brengt een selectie bekende Schubertliederen. Het openingslied, Das Lied im Grünen, zingt hij met een smachtende schoonheid die meteen uitnodigt om verder te luisteren. Hij zingt met veel rubato en aangename kleuren. In het zes-strofige Der Gott und die Bajadere schakelt hij goed heen en weer tussen de stem van de Gott, de Bajadere en de verteller.
Hij heeft een rijke bariton die ook in de diepte mooi klinkt. In Grenzen der Menschheit kiest hij bijvoorbeeld consequent voor de lage opties, al heb ik mijn twijfels of hij diezelfde volheid ook live kan overbrengen. Zijn zwakkere kant wordt hoorbaar in de dramatischere liederen. Af en toe heb ik het gevoel dat zijn stem niet helemaal goed zit en niet voldoende gewicht heeft om bijvoorbeeld Prometheus overtuigend te brengen... het blijft allemaal net iets te mooi. Ook de Ewigkeit-climax van Gruppe aus dem Tartarus klinkt klein en gespannen. Maar in de lyrischere liederen, zoals een afgeronde Auf der Donau of het Florio-lied, is hij hoogst genietbaar. De "lieblicher Morgenwind" van Ganymed heeft zelden lieflijker geklonken.
Kay Stiefermann hebben we recent als een expressieve Klingsor kunnen horen. Diezelfde expressiviteit horen we op zijn Première-CD met een programma van Duitse ballades, begeleid door Alexander Schmalcz. Hun programma is ingedeeld in drie groepen: "vriendschap en trouw", "koningen en ridders" en "geesten en spoken".
Ik zou me kunnen beperken tot een beschrijving van het "pièce de résistance" van het eerste groepje: Schuberts lange Schiller-ballade Die Bürgschaft. Op zich is het een vrij originele keuze om dit op een première-CD te zetten, maar heel Stiefermanns kunnen wordt erin geëtaleerd. De recitatieven zijn spannend. De karaktertekening van de koning evolueert van iemand die zich verkneukelt in de terechstelling tot een plechtstatig einde als hij hoopt om ook vriend te worden van de twee vrienden. Telkens vindt Stiefermann weer een nieuwe kleur, soms licht en sprankelend, dan weer donker en dramatisch.
Op een dergelijke thematische CD zou je ook een of andere versie van Erlkönig verwachten... die laat hij achterwege, maar hij brengt ons wel naar "Erlkönigs Reich" via Loewes Herr Oluf waar hij voor elke karakter een eigen stem vindt. Dat wordt gevolgd door Odins Meeresritt, met een slaapdronken Oluf en een gehaaste Odin is het de kippenveluitvoering van deze CD. Die combinatie van humor en sérieux vinden we ook terug in Der Totentanz (ook van Loewe) met een grappige danse macabre die tegelijkertijd ook beangstigend wordt. Beangstigend omschrijft ook zijn vertolking van Belsatzar. Wat daarbij opvalt, is dat hij ook bij de dramatische momenten een op-en-top liedzanger blijft en zich niet laat verleiden tot opera-uitbarstingen.
Daar waar Dahlmann en Stiefermann zich grotendeels beperkten tot het bekende repertoire, gooien de twee laatste zangers het over een volledig andere boeg. Cornelia Hübsch heeft liederen uitgekozen van Korngold en Goldmark.
Ik vind de cyclus Unvergänglichkeit niet meteen Korngolds beste creatie: de pianopartij van Das eilende Bächlein doet eerder denken aan een gezwollen Rijn, de zware piano-akkoorden van Stärker als der Tod overstemmen de zanger, maar Das schlafende Kind is wel een mooi slaapliedje. Hübsch zingt met een aangename mezzo, al deint haar vibrato in de hoogte wat uit en wordt ze daar ook onverstaanbaar. De liederen van Karl Goldmark zijn wel het ontdekken waard. De Oostenrijks-Hongaarse Goldmark is een Wagnervolger (zijn opera Merlin doet bijvoorbeeld heel Wagneriaans aan), maar in zijn liedoeuvre hoor ik meer invloeden van Schumann.
Das kahle Grab wordt goed opgebouwd en ook Der Wald wird dichter (allebei uit Zwölf Gesänge, opus 18) wordt mooi gezongen. En dat is een beetje het probleem bij deze zangeres. Zelfs in haar vertolking van een lied als Die Quelle gebeurt er niets als het meisje aan haar moeder over de ontmoeting met de jongeling vertelt. Het slotlied Herzeleid is een quasi-ballade waarin je nooit de verwachte hartensmart merkt. De Vier Lieder (opus 21) zijn beter, vooral dankzij de onweerstaanbare melodie van het wiegelied Ström' leise, du Bächlein, het ingetogen gebed Marie of de treurnis van Franz.
De tenor Thomas Ebenstein blijft volledig in de 20ste eeuw, maar houdt het relatief luchtig met de cabareteske Brettl-Lieder van Schönberg en Zemlinsky, en de ironische Krämerspiegel van Strauss.
Ebenstein heeft niet de mooiste stem van de wereld met een beperkte diepte en een soms wat schreeuwerige hoogte, maar hij kan dat compenseren met zijn uitdrukkingskracht. Zo krijgen we een smachtende vertolking van Galathea waarbij hij wegdroomt bij "... küsst ihn nur die Phantasie". Der genügsame Liebhaber is het meest dubbelzinnige - nu ja, dubbelzinnig ? - lied van de reeks waarbij hij ook hier erotiek brengt in "und will ich mal zärtlich tun mit dem Schatze". Met de Zwei Brettl-Lieder van Zemlinksy brengt hij een glimlach in zijn stem.
Strauss' Krämerspiegel wordt heel zelden uitgevoerd, maar toevallig vind ik het één van zijn betere liedcreaties, al is het maar omwille van de muzikale verwijzingen naar zijn eigen opera's... Der Rosenkavalier is nooit ver weg, maar in een lied als Drei Masken sah ich am Himmel stehn meen ik zelfs wat Wozzeck te herkennen en de Beethoven-referentie in Die Händler und die Macher is onmiskenbaar. Maar het is in de eerste plaats een piano-cyclus - luister bijvoorbeeld naar de hemelse inleidende nocturne van Von Händlern wird die Kunst bedroht. De tenorpartij lijkt bijkomstig. Ebenstein gooit al zijn expressie in de strijd, maar hij worstelt wel met de tessituur van Es liebte einst ein Hase.
Na al die grappen, eindigt hij met een serieuzere noot: Korngolds Songs of the Clown, vijf liederen op teksten van de Clown uit Shakespeares "Twelfth night". Het is het mooiste deel van de hele CD, vooral O Mistress Mine en het openingslied Come Away, Death als hij ontroert met "not a flower sweet, on my black coffin let there be strown"...
Publicatie: donderdag 10 mei 2018 om 13:43
Rubriek: CD & DVD