Konstantin Krimmel in Schwarzenberg (1/2)
De doelstelling om dit jaar alle Lied-opera uit te voeren werd tijdens het recital van Konstantin Krimmel en Ammiel Bushakevitz maximaal ingevuld met enkel opus-liederen zonder toevoegingen. We kennen Krimmel als een begenadigd liedzanger en dat maakte hij gisteren ten overvloede duidelijk.
(foto © Schubertiade Schwarzenberg)
Een aantal van de uitgekozen Lied-opera waren op gedichten van telkens één dichter gebaseerd. Zo opende hij het recital de drie Mayrhofer-liederen van Opus 21. Het zijn drie liederen die Schubert, uitzonderlijk, voor bas gecomponeerd heeft. Krimmel is geen bas, waardoor de Untergang-slotnoot van Auf der Donau weinig resonantie had. Maar dat neemt niet weg dat de natuurschildering van de eerste strofe wondermooi was, of dat de retorische vragen van de tweede strofe barstten van de intensiteit. In Der Schiffer ontpopt hij zich tot een vocale vechtersbaas die tegen de natuurkrachten, zeg maar de Metternich-censuur, vecht. En als hij in de tweede strofe van Wie Ulfru fischt de nadruk legt op "Forellen zappeln ...", dan wordt het duidelijk - voor wie het nog niet wist - dat dit lied de tegenhanger van Die Forelle is.
In tegenstelling tot de waterliederen van het Opus 21 is er weinig inhoudelijke samenhang tussen de twee Schiller-liederen van Opus 37. De eerste helft van Der Pilgrim was weer één en al vocale schoonheid. Halverwege, vanaf "Abend war's und wurde Morgen", vindt hij nieuwe vocale kleuren om te eindigen met "Und das Dort is niemals Hier" doordrongen van expressiviteit. Der Alpenjäger wordt nog minder vaak dan Der Pilgrim uitgevoerd. Ik vraag me af hoe dat komt. Net zoals Erlkönig vraagt het vier verschillende stemmen waarmee iet of wat liedzanger zich volledig kan uitleven. In de eerste drie strofen is er een dialoog tussen een moeder en haar zoon. Krimmel vertolkt de moeder met een tedere stem, terwijl ze aan haar zoon vraagt om toch thuis te blijven en op de schapen te passen. Die zoon wil echter gaan jagen, bij Krimmel horen we hem opstandig smeken en gefrustreerd geraken. Uiteindelijk vertrekt hij toch en vier strofen lang komt een verteller aan het woord die de jachtscène beschrijft... tot een geest - "der Bergesalte" - verschijnt en de "Alpenjäger" verontwaardigd de mantel uitveegt met de vraag waarom hij dood en verderf komt zaaien. Het hoeft geen betoog dat Krimmel elk van die rollen met overtuiging neerzet. Bushakevitz is in dit alles een attente en correcte begeleider, maar de bezieling ontbreekt nog een beetje.
Niet elk Opus is even geslaagd samengesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval met Opus 108. Het begint weliswaar met Über Wildemann, een Schulze-gedicht dat inhoudelijk verwant is met Im Frühling, en dat ik tot de grote Schubertliederen reken. Maar het wordt gevolgd door Todesmusik en Die Erscheinung (daterend van respectievelijk vier en elf jaar eerder)... mooie liederen, maar niet echt meeslepend. Dan is het Goethe-Opus 19 een stuk indrukwekkender met onder andere het monumentale An Schwager Kronos of de klassieker Ganymed (met zowat de meest indrukwekkende "Alliebender Vater" die ik ooit gehoord heb, met volle stem en eindeloze adem gezongen). Het Opus 23 is ook een homogeen geheel. Het bevat de twee Senn-liederen, Selige Welt en Schwanengesang, en is dan ook meteen een politiek geladen Opus. Het begint echter met Die Liebe hat gelogen. Krimmel laat voor de laatste strofe een betekenisvolle pauze vallen tot de spanning te snijden wordt. De laatste strofe "Betrogen, ach, betrogen hat alles mich umher" zorgt dan voor de juiste sfeer voor de twee Senn-liederen.
Na lang applaus liet Krimmel zich nog verleiden tot een bisnummer dat, naar eigen zeggen, het hele recital overspant: Loewes Die Uhr. Het recital werd opgenomen en zal op 19 juli uitgezonden worden op Ö1; het loont de moeite om die middag vrij te houden. En morgen zingt hij hier nog Winterreise... ik kijk ernaar uit.
Publicatie: donderdag 23 juni 2022 om 08:03
Rubriek: Liedrecital